PRIORIJ EMMAUS Maarssen
Aktueel "Overwegingen"
|
Kerkblad nr. 224 1 januari 2017
Een huis met een ziel
Het aanstaande afscheid van de Priorij zal ons zwaar vallen.
Iedereen die de Priorij wat beter kent, ervaart de bijzondere
architectuur en welke uitwerking dat heeft op zijn bewoners. Dit huis
is méér dan een efficiënt onderkomen. De architect
noemde de Priorij een teken van onze samenwerking met God en dat teken
moest uit de vormgeving blijken.
De Priorij is gebouwd vanuit de binnenhof.
Het is als een bloem die zich vanuit de knop ontvouwt. In het centrum
van de binnenhof staat het ankerkruis, op een stenen verhoging, een
verbeelding van de berg Golgotha. Alle werkruimten liggen om de
binnenhof, zodat ons leven de hele dag draait om die binnenhof, om het
kruis. Het richt de aandacht naar binnen. De gangen en ruimten zijn in
een goede maatverhouding gebouwd, strak en sober. Ornamenten zijn
overbodig, maar het spel van licht en schaduw krijgt alle kans.
Dit weldoordachte huis heeft ons al die
jaren geïnspireerd, of beter gezegd, gevormd. Het huis heeft onze
ziel gevormd. Wat doet het aan een mens om in een huis te wonen dat
volgens de goede maten is gebouwd, sober en helder, een huis dat
verstilling en concentratie bewerkt en ons opent voor schoonheid en
contemplatie? De Priorij is voor ons een geschenk uit de hemel geweest,
het heeft ons geholpen om toegewijd te leven. Omziende kunnen wij
slechts dankbaar zijn dat wij zo lang in deze Priorij hebben mogen
wonen. Wij zijn bevoorrechte mensen geweest.
We laten een huis achter met een ziel, een
binnenkant, in de hoop dat het ook in de toekomst een "bezield" huis
mag blijven, waar bezoekers geraakt kunnen worden door dat wat boven
het gewone uitgaat.
Zr.Mirjam c.r.s.s
|
|
|
|
|
|
|
|
Kerkblad nr. 223 27 november 2016
Advent-tijd van verlangen
De mens is een wezen van verlangen. Allerlei verlangens houden ons in
beweging, maken ons onrustig. Het betreft dan vaak iets 'aards', zoals
het verlangen naar welvaart, succes, aanzien of gezondheid. Maar in
veel mensen woont ook een dieper verlangen, een verlangen
naar heelwording, volkomenheid, vrede- een verlangen naar God.
De advent is de tijd bij uitstek van het verlangen.
Wij verlangen naar de komst van de Messias, naar de geboorte van God in
onze wereld. We zien er naar uit, we zijn ongeduldig, maar wij kunnen
Zijn komst in onze wereld niet versnellen of naar onze hand zetten. We
moeten wachten, uitzien, waakzaam zijn en bovenal verlangen. In het
verlangen 'verlengen' wij ons zelf naar wat of wie vóór
ons ligt.
De grote vraag is: "waar komt dat verlangen
vandaan?" Gelovigen zeggen: "God zelf heeft dat verlangen in ons hart
gelegd"! God heeft ons zó geschapen dat wij naar Hem zouden
verlangen. Wij zijn onszelf niet genoeg, daarom verlangen wij naar de
Komende, die heelheid zal schenken.
'Je verlangen naar God is je gebed' zegt Augustinus.
Wie niet verlangt, blijft stom voor God. Maar ons verlangen kan
verkoelen door de zorgen van alledag. Daarom is het goed om in de
Advent de grondhouding van het verlangen weer te oefenen. Laten wij
bidden om Gods komen in onze wereld, niet met veel woorden, maar met
een groot verlangen.
Zr.Mirjam c.r.s.s
|
|
|
|
|
|
Kerkblad nr. 222 16 oktober 2016
Onze vader
Het meest vertrouwde gebed voor iedere christen is het Onze Vader. Het
is een gebed dat iedereen kent, dat samen gebeden kan worden, maar ook
alleen, in de intimiteit van het persoonlijk gebed. Volgens de
evangelische traditie is dit het gebed dat Jezus zélf aan zijn
leerlingen heeft geleerd. Dat maakt het gebed bijzonder want bidden met
de woorden van Jezus brengt ons dichter bij Hem en de Vader.
De zeven beden van het Onze Vader zijn
ook zorgvuldig opgebouwd. In de eertse drie beden vragen wij om Gods
komen in de wereld: uw naam worde geheiligd, uw koninkrijk kome, uw wil
geschiede. Daarna leggen wij onze node voor en vragen om het dagelijks
brood, vergeving van de schulden, om niet te bezwijken bij beproeving
en om bevrijd te worden van het kwaad.
Hoewel dit gebed door alle christenen
gebeden wordt is er geen gemeenschappelijke tekst. De verdeeldheid van
de christenen komt aan het licht als ze in een gebedsdienst samen het
Onze Vader bidden. Dat geldt voor katholieken en protestanten, maar ook
voor Nederlanders en Vlamingen. De bisschoppen van Nederland en
België hebben opdracht gegeven aan een commissie om tot
één gemeenschappelijke tekst te komen. Deze is onlangs
vastgesteld en vanaf de 1e zondag van de Advent zal deze tekst voortaan
in de eucharistievieringen gebeden worden. Het zal even wennen zijn,
maar het is ook een stap naar meer gezamenlijkheid onder de christenen
en dat is de moeite waard. De nieuwe tekst luidt:
Onze Vader, die in de hemel zijt
uw naam worde geheiligd,
uw rijk kome
uw wil geschiede
op aarde zoals in de hemel.
Geef ons heden ons dagelijks brood
en vergeef ons onze schulden
zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren
en breng ons niet in beproeving
maar verlos ons van het kwade.
Zr.Mirjam c.r.s.s
|
|
|
|
|
|
|
|
Kerkblad nr. 221 augustus 2016
|
|
Augustinus - geloven in gemeenschap
Op zondag 28 augustus a.s. vieren wij het hoogfeest van de heilige
Augustinus. Het gebeurt niet vaak dat wij op zondag een heilige vieren,
maar voor Augustinus mogen wij een uitzondering maken. Hij is namelijk
de "regelgever" van onze Orde, dat wil zeggen dat wij naar zijn
kloosterregel en spiritualiteit leven.
Augustinus schreef zijn "Regel voor de gemeenschap" rond het jaar 400.
Het is een klein boekje waarin hij een aantal grondleinen voor het
religieuze leven beschrijft. Zoals de titel al aangeeft, legt hij grote
nadruk op het leven in gemeenschap.
Het religieuze leven is voor hem een gezamenlijk opgaan naar God, éen van hart en éen van ziel.
Wie in een kloostergemeenschap gaat wonen, treft daar een reeds
bestaande communiteit aan. We kunnen onze medezusters niet uitkiezen,
maar die worden ons gegeven. En ze worden ons gegeven opdat wij
dóor en mét hen zouden groeien in geloof. Augustinus
spoort ons aan om God te eren door onze naasten lief te hebben. Hij
zegt letterlijk dat wij vooruitgang maken in het geloof als wij meer
zorg hebben voor onze naasten dan voor onszelf. Door het appel dat de
gemeenschap op ons doet, relativeren wij onze eigen behoeften en worden
wij losgeweekt van onze ik-gerichtheid.
Zo worden wij vrij van eigenliefde en gaan wij open voor onze naasten
en voor God. Het is deze geestelijke weg die Augustinus
beschrijft in zijn Regelen die ons inspireert tot op vandaag.
Zr.Mirjam c.r.s.s.
|
|
|
|
. |
|
Kerkblad nr. 220 26 juni 2016
|
|
Maria Magdalena
Afgelopen week werd ik prettig verrast door een berichtje op een
katholieke website. Paus Franciscus heeft besloten om in dit "heilig
jaar van de barmhartigheid" Maria Magdalena een eigen feestdag op de
liturgische kalender te geven.Tot nu toe werd op 22 juli slechts
de gedachtenis van Maria Magdalena gevierd, maar nu krijgt ze een
opwaardering: van gedachtenis naar feestdag!
Maria Magdalena is de traditie ingegaan als een zondares die tot
bekering kwam. Zij wordt (ten onrechte) geidentificeerd met de naamloze
zondige vrouw die de voeten van Jezus zalfde en ze met haar haren
afdroogde.
De laatste jaren heeft men meer oog gekregen voor het prachtige
verrijnzenisverhaal in Johannes 20, waar Maria Magdalena op Paasmorgen
in de graftuin zoekt naar het lichaam van haar gestorven meester en de
tuinman ontmoet.
Zij wordt bij haar naam geroepen, keert zich om (!) en ziet dat het de
Heer is. Direct gaat zij naar de leerlingen om te verkondigen dat de
Heer verrezen is. Maria Magdalena wordt daarom de "apostel van de
apostelen" genoemd. Zij is de eerste die het goede nieuws van de
verrijzenisvertelt. Terecht heeft de Kerk besloten om haar dezelfde
waardigheid als de (mannelijke) apostelen te geven en dit te vieren met
een feestdag.
Maria Magdalena heeft een prominente plaats bij de Kanunnikessen van
het Heilg Graf: zij heeft als eerste vrouw getuigt van haar ontmoeting
met de Verrezen Heer. Wij zijn trots op de eer die haar nu toe komt.
Zr.Mirjam c.r.s.s.
|
|
|
|
. |
|
|
|
Kerkblad nr. 219 17 april 2016
|
|
Huis van God, huis van mensen
De meest dierbare plaats van onze priorij is de kerk. Het is de ruimte
waar wij vier keer per dag samenkomen om te bidden, om God lof te
zingen, maar het is ook de ruimte waar we door de dag zomaar even
kunnen binnenlopen en alleen kunnen zijn. Een moment van stilte, van
overweging, van ontmoeting met God. De kerk is de vrijplaats van God.
Augustinus zegt in zijn ‘Regel voor de Gemeenschap’ dat de
kerk voor niets anders gebruikt mag worden dan voor gebed.
Bij de kerkwijding is de kerk onttrokken aan het profane gebruik en
toegewijd aan de eredienst. Daarmee is het een huis van God geworden,
een sacrale ruimte. Onze kerk is minimaal ingericht, maar wát er
staat heeft betekenis, het zijn de symbolen van ons geloof: het altaar,
als symbool van Christus, de lezenaar, waar het Woord van God gelezen
en verkondigd wordt, het tabernakel met het eucharistisch brood, de
Godslamp als teken van Gods presentie onder ons. De inrichting van de
kerk helpt ons om in te keren, om ons te richten op God.
Anderzijds is de kerk ook een huis van en voor mensen, een plaats van
samenkomst om te vieren. In de afgelopen 50 jaar is de kerk de plaats
geworden waar onze gemeenschap haar lief en leed heeft gevierd. Zusters
hebben er hun professie uitgesproken, we hebben er met dankbaarheid
jubilea gevierd en we hebben vanuit deze kerk onze overledenen
begraven.
Op 28 april vieren wij dat het 50 jaar geleden is dat de kerk van de
Priorij is geconsacreerd door kardinaal Alfrink. Wij zeggen God dank
voor deze heilige ruimte, waar wij iedere dag mogen samenkomen om voor
Zijn Aanschijn te treden en het leven te vieren.
Zr.Mirjam c.r.s.s.
|
|
|
|
Kerkblad nr. 218 21 februari 2016
|
|
Paasgeloof
‘
… en vluchten weg van het graf, want huiver en ontzetting heeft
hen bevangen’. Dit schrijft het oudste evangelie over de vrouwen
bij het graf op Paasmorgen en met deze zin eindigt het evangelie van
Marcus (Mc.16,8). In latere tijd heeft men er nog een geruststellend
slot aan toegevoegd, want men vond het niet passend dat het evangelie
eindigde met verwarring en ontzetting.
Toch is het geloofsgetuigenis van Marcus heel
treffend. Geloven in opstanding, in leven voorbij de dood, is niet
vanzelfsprekend. De vrouwen bij het graf hebben waarschijnlijk iets
vermoed van een groot geheim en dat heeft hen vervuld met heilige
huiver. Een huiver die hen in verwarring deed wegvluchten van het graf.
Deze ervaring moet een onuitwisbare indruk op hen hebben gemaakt
waardoor hun leven definitief is veranderd.
Een diep geheim over de zin van het menselijk leven
schreeuw je niet van de daken, daarvoor is het te kwetsbaar, te broos.
De vrouwen zullen tijd nodig gehad hebben om over hun geloofs-ervaring
na te denken en het te delen met anderen. Geloven in Pasen moet groeien
en het begint met verwondering, verstilling, huiver.
Wij kunnen ons spiegelen aan de vrouwen bij het graf. Dat
wij in trouw en toewijding aan het dagelijks leven ons laten raken door
de aanwezigheid van de Verrezene en dit geheim, op onze eigen tijd, de
wereld indragen.
Zr.Mirjam c.r.s.s.
|
|
|
|
Kerkblad nr. 217 27 december 2015
|
|
"Geboren uit een vrouw, geboren onder de wet"
Op
1 januari, de octaafdag van Kerstmis, viert de kerk het feest van
Maria, de Moeder van God. Op 25 december is alle licht gevallen op het
kind dat ons geboren is, nu valt het accent op Maria, zijn moeder. We
zeggen vaak dat een kind op zijn moeder lijkt, maar misschien kunnen we
ook zeggen dat de moeder op het kind lijkt! Maria moet vol van Gods
genade zijn geweest om zo’n bijzonder kind ter wereld te brengen.
Op het Concilie van Efese in 431 heeft de kerk daarom in geloof
uitgesproken dat Maria “Theotokos’ is, de Godbarende. Dat
feest vieren wij als octaafdag van Kerstmis. Het maakt Kerstmis
compleet.
Hoewel het een oud Mariafeest is, wordt het pas sinds 1969 op 1 januari
gevierd. Tot die tijd vierde men op de octaafdag de Besnijdenis van de
Heer. De besnijdenis is een ritueel dat plaatsvindt op de 8e dag na de
geboorte als teken van opname in het joodse volk en in het Verbond.
Door de besnijdenis te gedenken worden wij herinnerd aan het jood-zijn
van Jezus: Jezus als man van de Tora, die de wet van God heeft geleefd
en tot voltooiing gebracht.
In het evangelie van 1 januari lezen wij dat Maria (een joodse vrouw!)
mediteert over alles wat zij gezien en gehoord heeft en dit bewaart in
haar hart. Moge wij zijn als Maria en gaan zien dat de pasgeborene de
Zoon van God is en de vervulling van de Schriften.
.
|
|
|
|
Kerkblad nr. 216 31 oktober 2015
|
|
Totdat Hij komt...
De
feesten van Allerheiligen en Allerzielen zijn de laatste grote feesten
van het kerkelijk jaar. Buiten zet de herfst nu echt door, het wordt
kouder, het blad valt, de natuur trekt zich terug. Ook de liturgie van
de Kerk gaat haar laatste fase in. Nog enkele weken en dan sluiten we
dit kerkelijk jaar af met het feest van Christus Koning. Heel het
kerkelijk jaar draait om het mysterie van Christus: het uitzien naar
zijn komst in deze wereld, zijn geboorte, zijn leven, lijden, sterven
en verrijzen, de uitstorting van zijn Geest en zijn tronen in
heerlijkheid. Ieder jaar opnieuw doorlopen we deze cyclus.
Het kerkelijk jaar kan de indruk wekken dat
we in een mallemolen zitten, die eindeloos ronddraait, zonder dat we
verder komen. Maar dat is niet zo. De liturgie is te vergelijken met
een wenteltrap, die al ronddraaiend steeds hoger of dieper komt. De zin
van de terugkerende liturgie is dat wij meer en meer Christus leren
kennen en aan Hem gelijkvormig worden. De grote feesten zijn zo
diepzinnig, dat wij ze steeds opnieuw moeten vieren om oog te krijgen
voor het perspectief dat het feest aan ons leven geeft.
Toch vieren we in de liturgie niet het verleden,
maar de toekomst, de ‘eindtijd’. Het gaat om de toekomst
van God, die in Jezus Christus aan het licht is gekomen. Wij vieren de
liturgie ‘totdat Hij komt’. We beginnen een nieuw kerkelijk
jaar in het vertrouwen dat Hij de ‘Komende’ is en dat ons
verlangen Zijn komst versneld.
Zr.Mirjam c.r.s.s.
|
|
|
|
Kerkblad nr. 215 13 september 2015
|
|
"Mijn vrede geef Ik u..."
Zondag 20 september is het Vredeszondag. In een wereld die snakt naar
vrede is het goed om een Vredesweek en een Vredeszondag te hebben. Het
brengt het verlangen naar vrede onder de aandacht en attendeert op
projecten waar kleine stappen gezet worden op de weg van de vrede. Toch
is vrede méér dan de afwezigheid van oorlog en geweld.
Het Hebreeuwse woord voor vrede is ‘sjaloom’. Dat is niet
zomaar een dagelijkse groet in het voorbijgaan. In het Oude Testament
heeft het een diepe betekenis: het is de verzamelnaam voor alle
messiaanse gaven, het duidt op volheid van leven, heelheid en
voorspoed. Vrede is het Godsgeschenk bij uitstek aan de mensen, het is
Gods aanwezigheid zelf.
Als Jezus in de Afscheidsrede tegen zijn leerlingen zegt ‘Mijn
vrede geef Ik u, mijn vrede laat Ik u’ doelt Hij op die
allesomvattende heelheid. Wie zoals Jezus leeft in verbondenheid met de
Vader en met mededogen voor zijn naaste, zal een diepe vrede in zijn
hart ervaren. Het is een vrede die de wereld niet geven kan.
Vanuit de vrede in het eigen hart kunnen mensen vredestichters worden.
Alleen wie de bron van vrede in het eigen hart vindt, kan een
vredestichter worden in de wereld, dichtbij of veraf. Hoezeer wij ons
ook moeten inspannen voor vrede, uiteindelijk blijft het een gave van
God. Daarom is goed om op Vredeszondag God te herinneren aan zijn
belofte van vrede.
Zr.Mirjam c.r.s.s.
|
|
|
|
Kerkblad nr. 214 12 juli 2015
|
|
Geprezen zijt Gij...
Paus
Franciscus blijft een man van verrassingen. Onlangs verscheen zijn
tweede encycliek, waarin hij schrijft over de zorg voor de schepping,
een hoogst actueel thema. Opmerkelijk is dat hij de encycliek niet,
zoals gebruikelijk, alleen richt aan de katholieken, maar aan iedereen
in de hele wereld! Het geeft de urgentie van het onderwerp aan. Het
behoud van de schepping is voor iedereen van belang, voor christenen én niet-christenen. Het gaat immers om ‘de zorg voor ons
gemeenschappelijk huis’, zoals de ondertitel van de encycliek
luidt. De schepping is inderdaad als een huis waarin wij wonen, als een
dak boven ons hoofd en de grond onder onze voeten.
De paus begint de encycliek met de woorden ‘Laudato Si’,
‘Geprezen zijt Gij’. Deze woorden ontleent hij aan het
Zonnelied van Franciscus van Assisi. Als paus heeft hij de naam gekozen
van deze heilige en de naam staat voor een programma. Paus
Franciscus heeft oog voor de armen en kwetsbaren in de samenleving en
verkondigt bovenal Gods barmhartigheid. Franciscus van Assisi had ook
een grote liefde voor de natuur. In 1225 schreef hij het beroemde
Zonnelied. Hierin bezingt hij de schepping en spreekt over de
schepselen als broeders en zusters. Het getuigt van een diepe
verbondenheid met alles wat leeft. In ieder schepsel komt Gods
aanwezigheid aan het licht. Vanuit die spirituele traditie roept paus
Franciscus ons op tot een ‘ecologische bekering’. We kunnen
de zorg voor de schepping niet overlaten aan de regeringen en de
internationale klimaattop. Het vraagt ook van ons persoonlijk een
andere levensstijl, een echte bekering.
|
|
|
|
Kerkblad nr. 213 17 mei 2015
|
|
God in reliëf
De
zondag na Pinksteren vieren wij het Hoogfeest van de Drie-Eenheid, ook
wel Drievuldigheidszondag genoemd. Nadat we in de grote feesten van het
kerkelijk jaar Vader (Kerstmis), Zoon (Pasen) en heilige Geest
(Pinksteren) hebben gevierd, gedenken we de Drie-Ene God. Sommige
voorgangers vinden het de moeilijkste zondag van het jaar om over te
preken. Eén God en drie personen? Is de Drie-Ene God niet een
ingewikkelde theologische constructie, die ver weg staat van het gewone
geloofsleven?
Het geloof in de Drie-Ene begint juist in
het gewone geloofsleven: wij zijn gedoopt in de Naam van de Vader, de
Zoon en de heilige Geest, aan het begin en het einde van een viering of
een gebed maken wij een kruisteken in de Naam van de Vader, Zoon en
heilige Geest, we belijden in de geloofsbelijdenis ons geloof in Vader,
Zoon en Geest en bij het bidden van de psalmen sluiten wij iedere psalm
af met de doxologie: ‘Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige
Geest’.
Spreken over God Vader Zoon Geest is iets
anders dan zomaar over God praten. God Vader Zoon Geest geeft iets weer
van onze relatie met God. Het is een relatie die gekleurd wordt door
God Schepper die ons het leven geeft, de Zoon die ons het gelaat van
God heeft geopenbaard en de Geest die ons de Liefde leert. Een theoloog
noemde de Drie-Ene ooit ‘God in reliëf’. God is niet
zomaar een blinde onbekende kracht, maar een God die zich kennen laat
in Vader, Zoon en heilige Geest. Een God die je vertrouwen kunt.
|
|
. |
|
. |
|
Kerkblad nr. 212 29 maart 2015
|
|
Verrijzenisgeloof
Afgelopen januari konden we in de krant lezen dat, blijkens een recent
onderzoek, 53% van de Nederlanders gelooft in een leven ná de
dood. Dat is opmerkelijk want het geloof in een persoonlijke God is
juist afgenomen. Dat leven na de dood geven veel mensen de klassieke
naam ‘hemel’, hoewel in die hemel geen God te vinden is.
Het is een soort walhalla zonder God. Mensen vinden het een prettige
gedachte dat over de grenzen van de dood heen hun leven doorgaat en dat
kan, wat hen betreft, ook wel zonder God.
Verrijzenisgeloof is iets anders. Geloven in
verrijzenis is geloven in de weg van Jezus Christus, zoals het
evangelie het ons tekent. Dat is leven in verbondenheid met de Vader en
met de mensen die op je weg komen. Ingaan op het appèl dat op je
gedaan wordt en meebewegen met de Geest die in ons woont en ons naar de
voltooiing stuwt. Het is een leven waarbij je jezelf steeds meer uit
handen geeft en toevertrouwt aan Gods genade. Als die levensweg ten
einde loopt mogen we erop vertrouwen dat God ons opneemt in zijn
goddelijk leven.
Verrijzenis is niet zomaar opstaan.
Verrijzen word je gegeven in een ontmoeting, een relatie. Alleen als
wij tijdens ons leven in relatie met God hebben geleefd, kan ons
verrijzenis worden geschonken. Niet om ons prettige aardse leven voort
te zetten, maar om binnen te gaan in Gods werkelijkheid, een
werkelijkheid die geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, maar
die is weggelegd voor hen die
geloven.
|
|
Kerkblad nr. 211 25 januari 2015
|
|
Weest waakzaam!
In het evangelie worden wij verschillende keren gemaand om waakzaam te
zijn. Een mooi beeld van die waakzaamheid is de parabel van de tien
bruidsmeisjes, waarvan vijf hun lamp met olie hadden gevuld en klaar
stonden om hun Heer tegemoet te gaan, terwijl de andere vijf de zaken
op hun beloop lieten en zich niet hadden voorbereid. Ook Paulus spoort
aan tot waakzaamheid als hij zegt: ‘Laten wij dan niet slapen als
de anderen, maar waken en nuchter zijn’. (I Tess.5).
Waken
is een oude spirituele praktijk, die al in de eerste eeuwen van het
christendom werd beoefend. Waken en bidden zijn ook met elkaar
verweven. In sommige kloosters wordt de nachtwake gehouden: vroeg in de
morgen staat men op om psalmen te zingen en Schrift te lezen. Al
biddend doorwaakt men de nachtelijke uren en ziet uit naar het licht
van de morgen.
Waken
heeft te maken met wachten. Men ziet verlangend uit naar de komst van
iemand of iets, maar dat vraagt een sterke innerlijke houding want je
weet immers niet wanneer het zal gebeuren. Wie waakt heeft een lange
adem nodig. Waken heeft ook van doen met bewaken, beschermen, behoeden.
Het wil beschermen wat kwetsbaar is, wat bedreigd wordt. ‘God
waakt over heel zijn volk’, zegt ps.121. Waken is wakker blijven,
bewust aanwezig zijn bij de dingen, bij de mensen, bij jezelf.
Waken
is een grondhouding die ons in de Veertigdagentijd goed past. Dat is
een tijd om waakzaam te zijn, nuchter en wakker van geest, om te zien
hoe God present is in ons leven en hoe Hij tot ons spreekt. Het helpt
ons om te gaan leven als kinderen van het licht, want daartoe zijn wij
geroepen
|
|
Kerkblad nr. 210 30 november 2014
|
|
Gaudete-Verheugt U!
Zondag
Gaudete, de derde zondag van de Advent, heeft in onze gemeenschap
altijd een bijzondere betekenis gehad. Op zondag Gaudete 1939 ontving
onze toenmalige communiteit, dochterhuis
van Turnhout, via een brief van mgr. A.F. Diepen, bisschop van
Den Bosch, het bericht dat zij van Rome autonomie had gekregen. In de
annalen staat het volgende vermeld: ‘Vandaag, op 17 december, zondag
Gaudete, na het ontbijt, hebben wij plechtig lezing
gegeven van dit stuk in het kleine reftertje waar het hele convent
vergaderd was. Daarna, om 10 uur, zijn wij allen samen naar de kapel
gegaan en hebben wij een plechtig Te Deum gezongen.’
Na lang wachten werd het grote verlangen van de
jonge communiteit vervuld: zij werd een zelfstandige Priorij in
Nijmegen. De jonge gemeenschap, bestaande uit zeven zusters, mocht haar
levenskracht bewijzen, zij mocht op eigen wijze gestalte
geven aan de oude spiritualiteit van de Orde van het Heilig Graf.
Dit jaar gedenken we op bescheiden wijze de 75e verjaardag van onze autonomie. Een lange weg is afgelegd van Nijmegen naar Maarssen, onderweg is veel gebeurd
en tijden zijn veranderd. Maar het vertrouwen op de levende Heer in ons midden is gebleven.
In de liturgie van zondag Gaudete horen we ‘De Heer
is nabij’. Dat is de wonderlijke paradox van de Advent: Hij die komt,
is reeds aanwezig en ons nabij. Moge deze woorden uit de liturgie ons
bemoedigen en vertrouwvol verder doen gaan.
Zr. Mirjam c.r.s.s.
|
|
|
|
Kerkblad nr. 209 12 oktober 2014
|
|
Heer, herinner U de namen
Oktober
en november zijn de maanden van het afscheid nemen en loslaten. De
natuur toont zich nog één keer in haar mooiste kleurenpracht en trekt
zich dan terug voor de winter. De
late herfst roept een gevoel van melancholie op. Juist in dat
jaargetijde viert de kerk Allerheiligen en Allerzielen. Terwijl de
natuur sterft viert de kerk dat de dood niét het laatste woord heeft. We
gedenken de mensen die ons zijn voorgegaan en met
wie wij ons nog steeds verbonden voelen.
Een lied voor Allerzielen dat mij altijd weer
ontroert, begint met de woorden: ‘Heer, herinner U de namen, van hen die
gestorven zijn’. Het is een oermenselijke bede, want het toont onze
angst dat God de gestorvenen zou vergeten! Als God
hun namen vergeet, zijn ze verloren, dan zijn ze definitief weg. De
naam is de uitdrukking van het diepste wezen van een mens. Mensen
ontvangen aan het begin van hun leven een naam, een naam die betekenis
heeft, die doorgegeven is in een familie, een naam
die met waardigheid gedragen wordt. Bij die naam zijn mensen geroepen,
gekend, bemind. Een mens
is zijn of haar naam.
Met Allerzielen herinneren wij God aan de namen van
onze lieve doden, dat Hij hen niet vergeet, maar hun naam schrijft in
de palm van zijn hand. In Hem geborgen zullen ze eeuwig leven.
Zr. Mirjam c.r.s.s.
|
|
|
|
Kerkblad nr.208 10 augustus 2014
|
|
|
|
Zoekgeraakt, hervonden
|
|
|
|
|
|
Kerkblad nr.207 8 juni 2014
|
|
|
|
Herschapen worden
|
|
Op het feest van Pinksteren, de afsluiting van de
50-daagse Paastijd, lezen wij het evangelie waarin de Verrezen Heer bij
de leerlingen binnenkomt, over hen blaast en zegt: ‘Ontvangt de
heilige Geest’. (Joh.20,23). De evangelist Johannes gebruikt heel
bewust het woord ‘blazen’ om te herinneren aan het
scheppingsverhaal in Genesis 2,7 waar God de mens de levensadem in de
neus blaast.
Johannes geeft daarmee aan dat Jezus, door het geven van zijn Geest,
zijn leerlingen herschept. Hij vormt in zijn leerlingen het paasgeloof
en daardoor worden zij nieuwe mensen. Hoe zouden de leerlingen (en
wij!) ooit kunnen begrijpen wat verrijzenis is als de Heilige Geest hun
verstand en hart niet verlicht? In het gesprek met Nicodemus had Jezus
al gezegd: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als iemand niet geboren
wordt uit water en Geest, kan hij het Rijk Gods niet binnengaan’.
Johannes vertelt een ander Pinksterverhaal dan de Handelingen, waar de
leerlingen kracht ontvangen voor hun zending om de Blijde Boodschap te
verkondigen. Johannes benadrukt dat de leerlingen eerst zélf
Paasmensen moeten worden. Door de gave van de Heilige Geest worden de
onzekere leerlingen herschapen tot gelovige mensen. En waar het hart
vol van is, loopt de mond van over … De herschepping van de mens
door de Geest is een voorwaarde voor de verkonding van de Blijde
Boodschap. Daarom is Pinksteren de voltooiing van Pasen.
Zr. Mirjam c.r.s.s.
|
|
Kerkblad nr.206 13 april 2014
|
|
|
|
De Paaskaars: Licht van Christus
|
|
De Paasnacht is de nacht van de symbolen: vuur,
donker, licht, water, brood en wijn. Sterke symbolen die een
werkelijkheid oproepen die nog verborgen is voor onze ogen. Het meest
sprekende symbool vind ik de Paaskaars. In het nachtelijk duister van
de binnenhof wordt de Paaskaars gewijd door het aanbrengen van de vijf
wierookkorrels en door de A en Ω en het jaartal erin te griffen.
Daarna wordt hij ontstoken aan het nieuwe Paasvuur. Met de opgeheven
Paaskaars zingt de priester ‘Licht van Christus’ en dan
wordt het nieuwe Paaslicht uitgedeeld en doorgegeven. Langzaam wijkt
het duister van de nacht voor de vele lichtjes van de kaarsen. In
stilte lopen wij achter dit nieuwe Paaslicht naar de kerk, zoals eens
het volk van Israel zich in de woestijn liet leiden door de vuurkolom
die ’s nachts voor hen uitging.
In de nog donkere kerk aangekomen wordt de Paaskaars op de speciale
Paaskandelaar gezet, die midden in de kerk staat. Het is het symbool
van de Verrezen Christus, het licht der wereld. Van die hoge kandelaar
straalt het nieuwe licht over ons.
De priester brengt hulde aan de Paaskaars door het te bewieroken en dan
zingt hij, staande vóór de Paaskandelaar, de
Paasjubelzang. ‘Laat juichen … ‘, Exsultet! Een
jubelzang waarin Gods grote daden bezongen worden.
‘In deze nacht hebt Gij, God, uw volk geleid uit Egypte en
droogvoets zijn zij door de zee getrokken … In deze nacht heeft
Christus de boeien van de dood verbroken … In deze nacht is Hij
uit de dood verrezen …’ Onze God is een God van
bevrijding, van leven, van nieuw begin. Toen en nu. De Paaskaars is het
beeld van het Licht dat alle dood en duisternis verdrijft en ons voert
naar het Eeuwige Licht van de Vader.
Zr. Mirjam c.r.s.s.
|
|
Kerkblad nr.205 februari 2014
|
|
|
|
Een wenkend perspectief
|
|
Nog enkele weken en dan begint de
Veertigdagentijd. Een tijd van sober en aandachtig leven, van
concentratie op het wezenlijke. Het nodigt ons uit om weer af te
stemmen op de Grondtoon die ons leven draagt, maar die vaak overstemd
wordt door de veelheid en de onrust van alledag.
De Veertigdagentijd lijkt misschien een strenge tijd, maar op de 2e
zondag veer ik altijd op bij dat prachtige evangelie van de
Gedaanteverandering op de berg Thabor. Jezus neemt zijn leerlingen
Petrus, Jacobus en Johannes mee op een hoge berg en daar verandert hij
voor hun ogen van gedaante: zijn gelaat begint te stralen als de zon en
zijn kleed wordt glanzend als het licht. Hij is in gesprek met Mozes en
Elia, de twee grote figuren uit het Oude Testament. Een lichtende wolk
overschaduwt hen en uit de wolk klinkt een stem: ‘Dit is mijn
Zoon, de Welbeminde, luistert naar Hem.’
Een fascinerende tekst die spreekt over het geheim van God. Op die hoge
berg zien de leerlingen opeens, misschien maar voor een kort moment,
wie Jezus ten diepste is: een mens waarin God aan het licht komt, een
mens die geheel vervuld is van zijn diepste bestemming, een mens die
beeld van God is geworden. ‘Zien, soms even’.
Aan het begin van de Veertigdagentijd wordt deze tekst ons voorgehouden
om te zien waartoe wij allemaal geroepen zijn. Wij mogen delen in het
mysterie van Christus, want wat aan Hem gebeurt zal ook aan ons
gebeuren. Als wij zijn weg gaan en ons zijn gezindheid eigen maken, dan
zal God zélf onze toekomst zijn. Dan zullen ook wij eens stralen
als de zon en bekleed zijn met licht. Voor minder zijn wij niet
bestemd. Dat is het visioen waarmee wij de Veertigdagentijd beginnen,
het wenkend perspectief dat ons bemoedigt op onze weg. Om te mogen
worden wie wij in Gods ogen zijn
Zr. Mirjam c.r.s.s.
|
|
Kerkblad nr.204 15 december 2013
|
|
|
|
Zijt Gij de Komende?
|
|
In de Adventstijd leest de Kerk in haar liturgie
graag uit de profeet Jesaja. Deze profeet geeft prachtige teksten en
visioenen over bevrijding, vrede en gerechtigheid. Jesaja spreekt over
een komende tijd van het Messiaanse Rijk waarin geen onheil en geen
bedreiging meer is. In zijn visioenen ‘ziet’ hij een koning
die als een vredevorst over zijn volk zal regeren, een koning die Gods
volk rechtvaardig zal besturen. Hij zal opkomen voor de armen en de
misdeelden redden. ‘De Geest des Heren zal op hem rusten.’
Dit koningschap is geworteld in de betekenis van
de naam ‘Jahweh’, dat is: ‘Ik zal er zijn voor
jou’. Met de komst van Jezus Messias openbaart deze bevrijdende
God zich ten volle in onze wereld. De evangelisten hebben ieder op
eigen wijze dit Messiaans koningschap herkend in Jezus.
In het evangelie van Mattheus (11,2) lezen we over
Johannes de Doper, de profeet die met kracht en tederheid gewezen heeft
naar de nieuwe tijd, de nieuwe wereld die is doorgebroken in Jezus van
Nazareth. Maar door zijn krachtdadig optreden tegen het leugenachtig
gedrag van velen belandt hij in de gevangenis. In eenzaamheid en vol
twijfels laat hij aan Jezus vragen: ‘Zijt Gij de Komende, de
Messias, of hebben we een ander te ver- wachten?’ Het antwoord
dat Jezus hem laat brengen luidt: ‘Blinden zien, doven horen en
aan armen wordt het evangelie verkondigd’. Jezus verwijst naar de
momenten en gebeurtenissen waarbij mensen tot waarachtig leven komen.
In eenvoudige tekenen manifesteert zich zijn zending. De twijfelende
verwachting doet ook ons vragen en zoeken. Met Kerstmis krijgen we een
antwoord. God komt ons nabij in de gestalte van een kwetsbaar kind.
‘Zalig wie aan Mij geen aanstoot neemt.’.
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
Epifanie: God komt aan het licht
|
|
Op 6 januari, of op de eerste zondag
na Nieuwjaar, viert de Kerk het feest van Driekoningen. Officieel heet
het echter Openbaring des Heren of Epifanie. Het is een feest dat bij
de Kerstkring hoort, maar veel ouder is dan Kerstmis. De naam
‘Epifanie’ klinkt wat mysterieus en doet al vermoeden dat
het uit het oosten komt. Het is een Grieks woord en betekent
‘verschijning’, ‘openbaring’ of ‘aan het
licht komen’. Augustinus zegt in één van zijn
preken dat Epifanie een oosters feest is en merkt dan heel geestig op
dat ‘deze ster ons in het oosten opging’, met een
woordspeling op de ster van Bethlehem.
Men kan Epifanie het kerstfeest
van de oosters-orthodoxe kerken noemen, maar zij vieren iets anders dan
de geboorte van Jezus. Zij benadrukken met dit feest dat God zich
openbaart in Jezus. Voor hen staat de goddelijkheid van Jezus Christus
voorop. Zij lezen op 6 januari het evangelie van de Doop van Jezus in
de Jordaan. Op het moment van de doop daalt de Geest op Jezus neer en
een stem uit de hemel zegt: ‘Gij zijt mijn Zoon, mijn
veelgeliefde’. Voor de orthodoxe gelovigen is dit het moment
waarop de Drie-Ene God zich openbaart in de mens Jezus en zij vinden
dat een veel belangrijker moment dan de geboorte van Jezus als mens in
Bethlehem. Zij noemen dit feest soms ook ‘Theofanie’,
Godsopenbaring. In sommige kerken van de orthodoxie worden naast het
evangelie over de doop ook andere ‘openbaringen’ gelezen,
zoals de Aanbidding van de Wijzen en het wijnwonder in Kana. Maar tot
op vandaag staat in de orthodoxe kerken op 6 januari de Doop van de
Heer centraal.
De kerken van het westen
namen het feest van Epifanie over van de oosterse zusterkerken, maar
wel in gewijzigde vorm. Het westen bleef Kerstmis vieren op 25
december, de datum van het Romeinse Zonnewendefeest. De heidense
viering van de terugkeer van het licht werd gekerstend door de
geboorteviering van Christus, de ‘zon der gerechtigheid’.
Op Epifanie vierde de Kerk van Rome het feest van de Aanbidding der
Wijzen. De wijzen uit het oosten staan symbool voor de heidense volken
die van verre komen om de nieuw geboren koning goddelijke eer te
betuigen. Matteus schrijft over het bezoek van de wijzen en verhaalt:
‘Zij gingen het huis binnen, zagen er het kind met zijn moeder
Maria en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun
hulde.’ Letterlijk staat er dat zij prosterneerden d.w.z. ter
aarde neervielen. Zij vielen ter aarde uit ontzag voor het goddelijke.
In de pasgeborene openbaarde God zich aan hen. In Jezus wendt God zich
tot de mensheid, komt God aan het licht. De pasgeborene is de ware
Koning. Epifanie is eigenlijk het feest van Christus Koning.
Voor de Kerk was het
evangelie van de Aanbidding der Wijzen ook de vervulling van de
profetie van Jesaja 60: ‘Sta op, laat het licht u beschijnen,
Jeruzalem, want de Zon gaat over u op en de glorie van de Heer begint
over u te schijnen. Volkeren komen af op uw licht, koningen op de
luister van uw dageraad.’ Jezus brengt niet alleen heil, volheid
van leven voor Israel, maar voor álle volken, en daar zijn de
drie wijzen uit het oosten het beeld van.
Dat in de westerse kerk op 6
januari de Aanbidding der Wijzen centraal staat, neemt niet weg dat ook
de Doop van de Heer en de Bruiloft van Kana een rol spelen op het feest
van Epifanie. In het verhaal van Jezus’ doop door Johannes de
Doper wordt de ware identiteit van Jezus onthuld: hij is de Messias, de
Gezalfde van God. De zondag ná Epifanie wordt de Doop van de
Heer gevierd en daarmee wordt de kersttijd afgesloten. In het verhaal
van de Bruiloft van Kana vertelt de evangelist Johannes dat Jezus in
het dorp Kana te gast was op een bruiloft. Toen de wijn opgeraakt was,
veranderde Hij op verzoek van zijn moeder Maria water in wijn.‘Zo
maakte Jezus te Kana in Galileia een begin met de tekenen en openbaarde
Hij zijn heerlijkheid.’
De Kerk heeft de drie
openbaringsmomenten van Epifanie bewaard door ze een plaats in de
liturgie gegeven. In de vespers, het avondgebed van Epifanie zingen wij
als antifoon bij het Magnificat: ’Drie wonderen verlenen luister
aan de heilige dag die wij vieren; heden leidde een ster de Wijzen naar
de kribbe; heden werd water in wijn veranderd op een bruiloftsfeest;
heden wilde Christus door Johannes in de Jordaan gedoopt worden om ons
te redden, alleluia.’
De oosterse kerken hebben ons
in Epifanie een diepzinnig feest geschonken dat ons gevoelig maakt voor
de heerlijkheid van God in Jezus Christus. God is in Jezus van Nazareth
mens geworden opdat wij mensen zouden gaan delen in Gods heerlijkheid.
Zr. Mirjam c.r.s.s
|
|
Kerkblad nr.203 13 oktober 2013
|
|
|
|
Zegt voor alles dank aan God
|
|
De evangelist Lucas is wel eens ‘de
evangelist van de gemeenschap’ genoemd, omdat hij een bijzondere
aandacht voor de opbouw van de christelijke gemeenschap heeft.
Maatschappelijke buitenbeentjes zoals tollenaars, zondaars, melaatsen,
vreemdelingen en Samaritanen horen daar voor hem bij. Lucas vertelt
graag verhalen over Jezus die één van hen ontmoet,
geneest en aanvaardt als zijn leerling.
In Lc.17, 11-19 lezen wij dat Jezus in het grensgebied van Samaria en
Galilea rondtrekt. De mensen die Hij daar ontmoet zijn
buitengeslotenen: melaatsen. Zij doen een poging om de aandacht van
Jezus te trekken en zij smeken Hem om zich over hen te ontfermen. Hij
ziet hen en zegt: ‘Gaat u laten zien aan de priesters’. En
onderweg worden zij allen gereinigd.
Eén van hen, een Samaritaan, keert vol dankbaarheid naar Jezus
terug en verheerlijkt God. Jezus is geroerd door zijn dankbaarheid en
zegt tot hem: ‘Ga heen, je geloof heeft je gered.’ Dank
zeggen en geloof hangen nauw samen. Geloof begint met de erkenning dat
jij je leven ontvangen hebt en dat je daarvoor dankbaar bent. Hoe
moeilijk is het voor veel mensen om dankbaar te kunnen zijn. Paulus
zegt ons: ‘Wees altijd blij. Bid zonder ophouden. Zeg om alles
dank.’ (1 Tess 5)
In het Schriftverhaal volgens Lucas klinkt de blijde boodschap dat de
pijn en het verdriet van zondaars, melaatsen, vreemdelingen en andere
buitengeslotenen voor God een zorg zijn. Hij staat aan de kant van hen
die ernaar hunkeren om in de samenleving als volwaardig gezien en
gehoord te worden. Als kerkgemeenschap zijn wij uitgenodigd om te delen
in Gods zorg voor onze wereld. Wij mogen Gods vergeving en compassie
zichtbaar maken zodat mensen ervaren dat ze ‘gezien’ zijn
en erbij horen.
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
De heiligen, ons voorgegaan
|
|
Met Pinksteren zijn alle grote
liturgische feesten gevierd en begint de ‘tijd door het
jaar’. In deze liturgische tijd staan veel heiligenfeesten op de
kalender. Die worden niet op zondag gevierd, maar wél op dagen
door de week. En er zijn heel wat heiligen! Vanaf de eerste eeuwen
heeft de christelijke gemeente de gedachtenis gevierd van
geloofsgetuigen.
De oudste
geloofsgetuigen waren de martelaren, mannen en vrouwen die getuigenis
aflegden van hun geloof in Christus en dit met de dood moesten bekopen.
Zij werden beschouwd als de meest radicale navolgers van Christus. Het
woord ‘martyros’ betekent ook ‘bloed-getuige’.
Op hun sterfdag kwam de christelijke gemeente bij hun graf bijeen, men
las het verslag van hun lijden en sterven, de zogenaamde
martelaarsakte, vierde de eucharistie en daarmee zijn of haar overgang
door de dood naar het leven. De martelaar had deel aan het sterven van
Christus en zou daarom ook deelhebben aan zijn verrijzenis. De sterfdag
van de martelaar werd jaarlijks herdacht als zijn geboortedag in het
eeuwige leven. Zijn leven was een voorbeeld van christelijk geloof en
inspireerde tot navolging, imitatio. In het vertrouwen dat deze
heiligen ‘vrienden van God’ waren geworden, ging men hen
aanroepen en om hun voorspraak bij God bidden, invocatio. Wij gedenken
nog steeds de martelaren van de eerste eeuwen: Felicitas en Perpetua,
Agatha en Lucia, Agnes, Cecilia, Laurentius, Cosmas en Damianus en nog
vele anderen.
Een andere
belangrijke groep geloofsgetuigen waren de apostelen. Zij hebben de
verrezen Heer gezien en hebben hiervan getuigd. Zonder hun getuigenis
van de verrijzenis zou het verhaal over Jezus van Nazareth verdwenen
zijn in de geschiedenis. Ons geloof is gebaseerd op het getuigenis van
de apostelen. Daarom worden zij de fundamenten van de Kerk genoemd, de
twaalf grondstenen waarop de Kerk gebouwd is. Wij kennen de namen van
de apostelen uit de evangeliën. Hoe het met deze apostelen verder
gegaan is na de verrijzenis van de Heer weten wij niet, maar de
traditie zegt dat zij de martelaarsdood zijn gestorven. Alle twaalf
apostelen hebben een eigen feestdag in de Kerk.
Na de vierde eeuw
kwam er een einde aan de vervolging van de christenen, dus het
martelaarschap werd zeldzaam. Maar er waren natuurlijk wel christenen
die op buitengewone wijze van hun geloof hadden getuigd. Zo ontstonden
de categorieën van de belijders, de kerkleraren, bisschoppen,
asceten en maagden. Iedere heilige kreeg een eigen gedachtenis- of
feestdag op de liturgische kalender. Als de heiligenkalender topzwaar
dreigde te worden en de Christusfeesten begon te overwoekeren, werd de
kalender door de kerk uitgedund. Dat is diverse keren gebeurd, voor het
laatst in 1969.
Toch worden tot
op de dag van vandaag gelovigen ‘heilig’ verklaard en op de
kalender gezet. Paus Johannes Paulus II heeft tijdens zijn pontificaat
honderden gelovigen heilig verklaard. Heiligen uit alle geledingen van
de Kerk, uit alle tijden en uit alle delen van de wereld. De paus heeft
goed begrepen hoe belangrijk het voor ieder volk of land of continent
is om haar eigen heiligen te hebben. Heiligen zijn niet alleen van
vroeger, maar ook van nu. Het zijn voorbeelden voor gelovigen om hun
geloofsweg te gaan. Modern gezegd: het zijn identificatiefiguren.
Geloofsgetuigen
of heiligen zijn geen uitvinding van de katholieke kerk. De oproep tot
het gedenken van de geloofsgetuigen stamt uit de bijbelse geschriften.
In de Brief aan de Hebreeën staat de aansporing: ‘Gedenkt uw
gidsen, die het woord van God tot u gesproken hebben, en volgt hun
geloof na’. En in dezelfde brief wordt ons een stoet van getuigen
voorgehouden, die met volharding de geloofsweg zijn gegaan, vertrouwend
op de belofte die hen was aangezegd. In het boek van de Openbaring
(7,9) wordt een prachtig visioen geschilderd van ‘een grote
menigte die niemand tellen kan, uit alle rassen en stammen en volken en
talen. Zij stonden voor de troon en voor het Lam gekleed in witte
gewaden en met palmtakken in de hand … Zij hebben hun gewaden
wit gewassen in het bloed van het Lam’. Het is het beeld van de
heiligen, die staan voor Gods aanschijn. Zij hebben hun taak volbracht
en hun geloofsweg afgelegd.
Op 1 november,
het feest van Allerheiligen, wordt deze tekst uit de Openbaring gelezen
in de liturgie. We vieren de gemeenschap van de heiligen: de heiligen
in de hemel en wij, hier op aarde, zijn met elkaar verbonden, wij
vormen samen één Kerk, één Lichaam. Samen
staan wij voor de troon van God en brengen Hem hulde. De heiligen
spreken voor ons ten beste, zodat wij eens mogen komen waar zij reeds
zijn.
Zr. Mirjam c.r.s.s
|
|
Kerkblad nr.202 4 augustus 2013
|
|
|
|
Waar hecht je waarde aan?
|
|
Door heel de Schrift heen vinden we een
worsteling met vragen over rijk en arm. Meer dan de andere evangelisten
besteedt Lucas aandacht aan dit thema. Hij neemt het vaak op voor de
armen en is kritisch op de rijken. Niet omdat rijkdom slecht is, maar
omdat rijken soms vergeten dat je wel veel geld kunt bezitten, maar je
leven bezit je niet. En is dat niet de grootste schat?
In Lc.12,13-21 lezen we over twee broers die ruzie hebben over een
erfenis. Deze kwestie, die van alle tijden is, wordt aan Jezus
voorgelegd. Jezus gaat er echter niet op in, maar waarschuwt voor
hebzucht, ‘want geen enkel bezit kan uw leven veilig
stellen’. Hij vertelt de parabel over een rijke boer die niet
slapen kan, omdat hij niet weet waar hij al zijn bezit kan bergen. De
enige oplossing die hij kan bedenken is het bouwen van nog grotere
schuren om zijn rijkdom in op te slaan. ‘Dwaas’, zegt Jezus
dan, ‘nog deze nacht moet je sterven en wat heb je dan aan al die
rijkdom?’ Bij deze rijke man draait alles om hemzelf. Hij waant
zich veilig met zijn rijkdom en onttrekt zich aan solidariteit met de
rest van de wereld.
De wereld waarin wij leven is nog steeds verdeeld in arm en rijk. Wij
kennen allemaal de beelden van vluchtelingen op zoek naar eten en een
plek om te schuilen of de beelden van het leven in achterstandswijken.
Met pijn in ons hart kijken we ernaar en we voelen ons vaak machteloos.
Paus Franciscus verrast ons regelmatig met zijn eenvoudige leefstijl.
Hij woont in een gewoon appartement, gaat niet met vakantie, omhelst
gekwetste mensen en begeeft zich in de leefwereld van de armen. Hij
confronteert ons allemaal met de vraag: Hoe leef jij, waar hecht jij
waarde aan, waar ligt jouw hart?
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
Gekeerd naar de Heer
|
|
Eén van de belangrijkste
veranderingen in de liturgie na Vaticanum II is dat de priester tijdens
de eucharistieviering met het gezicht naar het volk is gekeerd. Deze
verandering heeft o.a. te maken met het inzicht dat de eucharistie niet
alleen een offer is, maar ook een maaltijd en vanuit die visie is het
meer passend als priester en gelovigen naar elkaar gekeerd staan. Deze
verandering heeft de eucharistieviering voor veel mensen meer
toegankelijk gemaakt en de betrokkenheid bij de viering vergroot.
Deze nieuwe opstelling was
wel een breuk met de eeuwenoude liturgische praktijk, waarbij de
priester tijdens de gebeden en de liturgische handelingen naar het
altaar gekeerd stond en dus met zijn rug naar de gelovigen. In de
geloofsbeleving van veel gelovigen wordt deze wijze van celebreren, dus
met de rug naar het volk, beschouwd als ouderwets of orthodox , terwijl
de celebratie met het gezicht naar het volk, modern of eigentijds wordt
genoemd. Maar deze gebedsrichtingen hebben niets te maken met modern of
ouderwets, maar met de vraag tot wie het gebed gericht wordt.
In de eerste eeuwen was het
gebruikelijk dat priester en gelovigen zich voor het gebed richtten
naar het oosten, waar de zon opging. De opgaande zon werd beschouwd als
een symbool van Christus, die immers het Licht der Wereld en de Zon der
Gerechtigheid werd genoemd. Kerken werden zoveel mogelijk
geörienteerd, dat wil zeggen op de lengteas oost-west gebouwd,
waarbij de apsis en het altaar in het oosten werden geplaatst. Als de
priester zich voor het gebed naar het oosten keerde, stond hij
weliswaar met de rug naar het volk, maar met het gezicht naar de Heer
gekeerd. Men noemde die houding ‘ad orientem’. Het getuigde
niet van minachting voor het kerkvolk, maar van hoogachting voor de
Heer.
In die eerste eeuwen waren er
ook al kerken die niet op de oost-westas gebouwd konden worden. In deze
geoccidenteerde kerken stond het altaar aan de westzijde. Als de
priester voorging in het gebed keerde hij zich naar het oosten en stond
dus met zijn gezicht naar het volk! Er was immers maar
één richting waarin gebeden kon worden, en dat was het
oosten. De oude St.Pietersbasiliek in Rome was zo’n kerk die door
omstandigheden naar het westen was gebouwd. Juist in Rome werd met het
gezicht naar het volk gebeden!
In de middeleeuwen werden de
altaren steeds vaker tegen de achterwand van de kerken geplaatst, het
volk kwam op steeds grotere afstand en de priester kon voor het vieren
van de eucharistie alleen nog met zijn rug naar het volk staan,
ongeacht waar het oosten lag. Dat werd de vaste liturgische praktijk
tot halverwege de 20 e eeuw.
Onze Priorijkerk is niet
georiënteerd. Een kerk bouwen op het oosten is een mooi symbool en
het zou heerlijk zijn als tijdens het morgengebed het licht in de kerk
binnenvalt, maar bouwtechnisch was het niet mogelijk om de kerk in
oostelijke richting te bouwen.
Interessant is dat Dom Hans
van der Laan o.s.b., de grondlegger van de Bossche School en betrokken
bij de bouw van onze Priorij, niet zoveel waarde hechtte aan de
oriëntering van kerkgebouwen. Hij zei daarover: ‘Als dat
gebeurt is het mooi, als het niet gebeurt, dan is het nog steeds mooi.
De oriëntering van onze vieringen rond het altaar en de zetel is
geregeld door eigen wetten.’ Hij was dan ook geen voorstander van
het bidden ‘ad orientem’, dus met de rug naar het volk. Van
der Laan vond uit architectonisch oogpunt dat de groepering van
priester en volk tijdens de eredienst ‘een afronding in
zichzelve’ behoeft, en wel zichtbaar uitgedrukt in de
geslotenheid van de biddende gemeenschap. Die ‘afronding’
miste hij wanneer priester en gelovigen in één richting
naar het altaar staan opgesteld. Hij had een voorkeur voor een
liturgische groepering waarbij priester en gemeenschap met en tegenover
elkaar zich tot de Heer richten, omdat deze ‘afgeronde’
opstelling een krachtige liturgische expressie is.
Die visie sloot goed aan bij
het ontwerp dat architect Jan de Jong maakte voor de Priorijkerk. Hij
liet zich daarbij inspireren door de vroeg-christelijke basiliek. Het
grondplan van een basiliek laat zien dat de liturgie een
gemeenschapsviering is. Het altaar staat centraal opgesteld zodat
priester en gelovigen zich om het altaar kunnen scharen. Oost en west
spelen geen rol meer, omdat ieder is gekeerd naar de Heer.
Tot op vandaag geniet onze
communiteit van de schoonheid van de kerk, haar mooie akoestiek en
goede inrichting. Bij iedere eucharistieviering kunnen wij ons met de
gasten scharen rond het altaar, symbool van Christus, en bij uitstek
het oriëntatiepunt van de kerk. Zo wordt de geloofsgemeenschap
zichtbaar: samen verbonden met de Levende Heer in ons midden.
Zr. Mirjam c.r.s.s
|
|
Kerkblad nr.201 2 juni 2013
|
|
|
|
"Doet dit tot mijn gedachtenis..."
|
|
In de Schriftverhalen lezen wij dat Jezus tijdens
zijn leven grote waarde hechtte aan het samen eten met mensen. In dat
samen eten beleefde Hij op tastbare wijze zijn levensideaal: de eenheid
en verbroedering van mensen.
Wij lezen bij Lc.5,27 dat de
tollenaar Levi voor Jezus een groot feestmaal aanricht, in Lc.19,1-10
nodigt Jezus zichzelf uit bij de rijke tollenaar Zacheüs, in Lc.14
is Hij te gast bij een overste van de farizeeën, waar het
tafelgesprek gaat over het leren verstaan van het komende Godsrijk. In
Lc. 24, aan tafel met de Emmausgangers, maakt Hij zich kenbaar door het
breken en delen van het brood en in het verhaal van de wonderbare
broodvermenigvuldiging (Lc.9,11-17) is Jezus de gastheer voor een grote
menigte, die Hij met vijf broden te eten geeft. De maaltijd, het breken
en delen van het brood, is tekenend voor het leven van Jezus.
Daarom kiest Hij in zijn laatste
afscheidsgebaar ook voor de maaltijd. Als Hij op de avond voor zijn
lijden met zijn vrienden de laatste keer maaltijd houdt, breekt Hij het
brood en reikt hen de beker wijn, met de woorden: ‘Dit is mijn
lichaam, gebroken voor jullie, en mijn bloed vergoten voor jullie.
Blijft dit doen tot mijn gedachtenis’. Zijn leven gegeven voor
ons, als brood gebroken, als wijn uitgegoten. Zo was heel zijn leven
geweest, zichzelf wegschenkend door zijn liefde, trouw en zorg voor
mensen.
Het vieren van de Eucharistie, in
woord en teken, heeft Hij ons nagelaten als gave en opgave. Dat wij
gaan doen zoals Hij gedaan heeft: breken en delen. Dan zal de Levende
Heer in ons midden blijven.
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
Heilig, heilig, heilig …
|
|
In iedere eucharistieviering zingen
wij het vóór de aanvang van het eucharistisch gebed:
‘Heilig, heilig, heilig de Heer, de God der hemelse machten, vol
zijn hemel en aarde van uw heerlijkheid’. Het is de zang van de
engelenkoren die elkaar toezingen tijdens een visioen van de profeet
Jesaja, waarin hij de majesteit van God schouwt. (Jes.6,1). Een korte
hymne, maar door zijn drievoudige aanroep machtig van inhoud. Deze
oertekst spreekt over de heiligheid van God en over zijn hemelse
majesteit. Dit besef vinden wij terug in heel het Oude Testament en bij
het volk van Israel: God is heilig, onaanraakbaar, verheven, de totaal
Andere. Daarom moest het heilige worden afgebakend van het profane, het
niet-heilige. Het waren twee van elkaar gescheiden werelden.
Vroeger kenden wij in het
katholiek geloof ook veel heilige plaatsen, voorwerpen, tijden. Al die
heilige dingen werden met grote omzichtigheid behandeld. Liturgische
voorwerpen, het tabernakel, geconsacreerde hosties, het altaar …
het ontleende zijn heiligheid aan de Heilige zelf en de gelovige kon
slechts met grote schroomvalligheid in de buurt van deze heilige dingen
komen. Er was een sterk besef van Gods aanwezigheid, al leidde dat soms
tot een angstige krampachtigheid.
Tegenwoordig voelen wij heiligheid
heel anders aan. Dat heeft alles te maken met de wijze waarop wij
omgaan met de werkelijkheid. Vroeger leefden mensen in een
mysterievolle wereld: in alles wat er gebeurde, verklaarbare én
onverklaarbare gebeurtenissen, zag men de hand van God. Men aanvaardde
dat de mens in het leven afhankelijk is van machten die hem te boven
gaan en dat het leven een geheim bevat waar de mens zijn vinger niet op
kan leggen. Maar door de ontwikkeling van de techniek en wetenschap is
er weinig onverklaarbaars meer in ons leven. Overal is een rationele
verklaring voor en het geheim van het leven is veranderd in een
probleem dat opgelost kan worden. De mens heeft greep gekregen op de
werkelijkheid, voelt zich een autonoom wezen en beschouwt zichzelf als
maat van alle dingen. In deze werkelijkheidsopvatting zijn veel
‘heilige huisjes’ letterlijk omgehaald en is het gevoel
voor de wereld van het heilige verdampt. Het strikte onderscheid tussen
heilig en profaan werkt niet meer.
Maar daarmee is het heilige niet
verdwenen. Het heilige lijkt nu meer verborgen in het alledaagse. We
moeten de sporen van Gods heiligheid zoeken in die domeinen die wij tot
nu toe als profaan, als ‘niet-heilig’ beschouwden. We
moeten onze alledaagse ervaring serieus nemen. In een gebeurtenis of
symbool kan voor ons een betekenis oplichten die verwijst naar het
heilige, een ontmoeting kan een godsgeschenk zijn, een woord kan een
diepe zin ontsluiten. Wij moeten dus weer gaan ont-dekken wat er in
dingen, teksten en ervaringen verscholen ligt, weer gevoel krijgen voor
de meerduidigheid van de dingen.
‘Alles heeft Hij
voortreffelijk gemaakt op zijn tijd, maar toch blijft Gods werk voor de
mens van het begin tot het eind ondoorgronde-lijk’, zegt
Prediker. Dit inzicht van Prediker geldt tot op vandaag: hoe groot onze
kennis ook is, de wereld blijft een mysterie. In de
vanzelf-sprekendheden van het leven gaat de kern, het geheim van de
dingen schuil: dat wat alles met elkaar verbindt. Geen feit in de
wereld staat los van een alomvattende samenhang.
Psalm 111 leert ons een levenshouding waarin wij weer besef krijgen van
Gods aanwezigheid in onze wereld: ‘Grondbeginsel der wijsheid:
ontzag voor de Heer; heilzaam inzicht voor wie dit betrachten.’
Ontzag voor de Heer, dat is met openheid en verwondering kijken naar de
wereld om je heen, omdat je het vermoeden hebt dat alle schepselen een
ziel hebben, een waardigheid. De dingen zijn niet alleen wat ze zijn
maar staan voor iets wat absoluut is. De joodse filosoof Abraham
Heschel zegt: ‘Ontzag stelt ons in staat om in de wereld
aanduidingen van het goddelijke waar te nemen, om in kleine dingen het
begin van een oneindige betekenis te voelen, om het hoogste te voelen
in het gewone en het eenvoudige, om in het gedruis van het
voorbijgaande de stilte van het eeuwige te bespeuren’.
In de liturgie zijn de voorwerpen
en plaatsen niet meer uit zichzelf heilig. Heiligheid is niet iets
objectiefs dat er automatisch is. Maar in liturgische voorwerpen,
rituelen en symbolen, woorden, liederen en verhalen kan het heilige
voor ons oplichten. Zomaar, opeens, in een kerk of in het dagelijks
leven, in een brandende braamstruik, in het suizen van de wind, in
brood en wijn. Alleen als wij met eerbied en ‘ontzag voor de
Heer’ het leven (of de liturgie) vieren kan de werkelijkheid om
ons heen transparant worden en ervaren wij dat ‘hemel en aarde
vol zijn van uw heerlijkheid’.
Zr. Mirjam c.r.s.s
|
|
Kerkblad nr.200 14 april 2013
|
|
|
|
Simon, heb je Mij lief?
|
|
In de zeven weken tussen Pasen en Pinksteren
vieren wij elke zondag het paasfeest. Wij verdiepen ons in de
verschijningsverhalen die gaan over de geloofservaring van de jonge
kerk. Alleen zij die Hem liefhebben, zien en ervaren Jezus op
verschillende manieren, ook na zijn dood. Het derde
verschijningsverhaal (Joh 21,1-19) speelt zich af in Galilea aan het
meer van Tiberias, daar waar alles begonnen was.
Petrus en de leerlingen zijn aan het vissen, maar de netten blijven
leeg! Petrus leert, en wij met hem: zonder Jezus lukt het niet. Als zij
op het woord van de Heer - die zij nog niet herkennen - de netten
nogmaals uitwerpen is de vangst onverwacht groot. Nu zien zij met de
ogen van het geloof en zij herkennen Hem: ‘Het is de Heer’.
Centraal in dit hoofdstuk staan Jezus en Petrus: de Verrezene en de
nieuwe leider, onze eerste paus. Het speelt zich af aan de oever van
het meer waar Petrus zijn zending krijgt. Tot driemaal toe vraagt
Jezus: ‘Simon, heb jij Mij lief?’ Petrus, zich bewust van
zijn ontrouw en verloochening van Jezus, en wetend hoe zwak en
kwetsbaar hij is, antwoordt bedroefd: ‘Heer, gij weet alles, gij
weet dat ik u bemin.’ Jezus geeft hem daarop zijn opdracht
‘Weid mijn schapen’ en ‘Volg Mij’. Petrus werd
aangesteld tot plaatsvervanger van de Heer, die altijd herder is en
blijft van zijn Kerk.
Hierbij moet ik denken aan de laatste pauskeuze in Rome. Wat moet er in
het hart van kardinaal Bergoglio zijn omgegaan toen hem de vraag
gesteld werd of hij de keuze wilde aanvaarden? Op dat beslissende
moment van zijn keuze zal hij diep in zijn innerlijk gevoeld hebben wat
Petrus gevoeld moet hebben toen hem door Jezus gevraag werd:
‘Simon, heb je mij lief?’. Zo vraagt Jezus ook aan ieder
van ons: ‘Heb je Mij lief? Doe dan wat gedaan moet worden.’
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
Pasen en Pinksteren op één dag
|
|
Op dit moment zitten wij midden in de
Paastijd. Het zijn de vijftig vreugdevolle dagen waarin we het geheim
van Pasen vieren. In de liturgie is het een feestelijke tijd waarin
veel alleluia’s klinken en de kerk in wit is getooid. In die
vijftig dagen zitten enkele accenten. Op de 8 e dag, beloken Pasen,
sluiten we het Paasoctaaf af, op de 40 e dag vieren we dat Jezus ten
hemel is opgenomen en op de 50 e dag, Pinksteren, gedenken we de
zending van de Geest. Pasen, Hemelvaart en Pinksteren lijken daardoor
afzonderlijke feesten, die los van elkaar staan.
In de
eerste eeuwen van de Kerk was dat anders. Op Pasen vierde men de
opstanding van Jezus uit de dood, zijn opname in de hemel én de
gave van de Geest. Alles werd op één dag gevierd, omdat
het onmogelijk was de verschillende facetten van het Paasgeheim van
elkaar los te maken. Men had zich daarbij laten inspireren door de
evangeliën waarin het sterven, verrijzen en de hemelvaart worden
beschreven als een ondeelbaar moment. Jezus was afgedaald in de dood,
had de gestorvenen bevrijd en de dood overwonnen en steeg van daaruit
op naar de hemel, waar Hij zetelt aan de rechterhand van de Vader.
Jezus was neergedaald en opgestegen. Het leven van Jezus kon in die
twee bewegingen worden samengevat. De evangelist Johannes schrijft in
zijn passieverhaal dat de kruisiging van Jezus tegelijkertijd zijn
verheffing in heerlijkheid is en als Jezus sterft vermeldt hij
betekenisvol: ‘Hij gaf de geest.’
In het
paasevangelie van Johannes (Joh.20, 19-23) komt de Verrezen Heer op de
avond van de eerste dag van de week binnen in het huis waar de
leerlingen bijeen zijn. Hij gaat in hun midden staan, schenkt hen zijn
vrede, blaast over hen en zegt: ‘Ontvang de heilige Geest’.
In dit evangelie vallen Pasen en Pinksteren dus op één
dag! De Verrezen Heer, die deelt in het goddelijk leven van de Vader,
schenkt zijn Geest aan zijn leerlingen op de eerste dag van de week, de
aanduiding bij uitstek van Pasen.
De liturgie
van de latere eeuwen heeft zich echter laten bepalen door de
Handelingen van de Apostelen. Daar worden Verrijzenis, Hemelvaart en de
zending van de heilige Geest uiteen gelegd in de tijd. In Hand.1 staat
dat Jezus aan zijn leerlingen verscheen gedurende veertig dagen en dat
Hij hen beloofde dat zij kracht zouden ontvangen van de heilige Geest
die over hen zou komen. Die veertig dagen zijn letterlijk opgevat.
Veertig is een symbolisch getal in de bijbel, dat we theologisch en
niet chronologisch moeten verstaan. Veertig dagen kan duiden op een
tijd van vorming en beproeving. De leerlingen zullen na het sterven en
verrijzen van hun Heer tijd nodig hebben gehad om zich op een nieuwe
situatie voor te bereiden. De liturgie heeft naar aanleiding van deze
tekst de Hemelvaart van de Heer veertig dagen na Pasen geplaatst.
In Hand.2
volgt dan het bekende verhaal over de leerlingen en de vurige tongen.
Het verhaal begint met de woorden: ‘Toen de dag van Pinksteren
aanbrak …’. Een vreemde vertaling want het feest van
Pinksteren bestond nog niet! Letterlijk staat er: ‘Toen de
vijftigste dag voltooid was …’. Welke vijftigste dag? De
vijftigste dag van het joodse Wekenfeest. De eerste christenen waren
joden en zullen waarschijnlijk het joodse Wekenfeest hebben gevierd.
Dit feest werd vijftig dagen na het joodse Paasfeest gevierd. Tijdens
het Paasfeest vierde men de bevrijding uit de slavernij van Egypte, een
lichamelijke bevrijding. De geestelijke bevrijding kreeg men door de
Tien Woorden te ontvangen op de Sinai en het verbond met God te
vernieuwen. In Exodus 19 wordt dit verhaal beschreven. God openbaart
zich in majesteit: de berg Sinai is door een dichte wolk omgeven, er
klinkt bazuingeschal en hevig gedruis en dan daalt God in vuur neer.
Lucas heeft
bij de beschrijving in Hand.2 gebruik gemaakt van elementen uit Exodus
19: het gedruis in huis en het neerdalen van vurige tongen boven de
hoofden van de leerlingen zijn ontleend aan de Godsopenbaring op de
Sinai. Er wordt verder niet gesproken over een verbondsvernieuwing,
maar de uitstorting van de Geest op de leerlingen mogen we wel verstaan
als een teken van de eindtijd. Het is het kenmerk van het nieuwe
verbond dat God in de harten van de mensen legt.
Pinksteren,
het feest van de gave van de Geest, is de voltooiing van de
Vijftigdagentijd. Het is de vervulling van het Paasfeest. Pasen en
Pinksteren horen intens bij elkaar. De Verrezen Heer geeft ons zijn
Geest om ons alles in herinnering te brengen en om te kunnen leven
zoals Hij ons heeft voorgedaan. Zonder heilige Geest kunnen wij niet
leven als Paasmensen. We kunnen de Vijftigdagentijd ook beschouwen als
één lange Paasdag, waarop we de verhoging van de Heer
vieren en de gave van zijn Geest.
Zr. Mirjam c.r.s.s
|
|
Kerkblad nr.199 17 februari 2013
|
|
|
|
Beproefde zending …...
|
|
Jezus heeft zijn zending ontvangen bij de doop in
de Jordaan waarbij de hemel openging, de heilige Geest over Hem
neerdaalde en een stem uit de hemel sprak: “Jij bent mijn
veelgeliefde Zoon, in wie Ik welbehagen heb” (Lc.3,21-22). Jezus
beleeft hier een belangrijk moment: Hij krijgt de opdracht om als Zoon
van God het mensenbestaan te aanvaarden. Zoon van God zijn betekent de
belofte van God ”Ik zal er zijn voor jullie” uitdragen en
waar maken in een leven van dienstbaarheid.
Na de doop in de
Jordaan voert de Geest Jezus naar de woestijn. De woestijn is een
betekenisvolle plaats. God heeft zijn volk Israël door de woestijn
naar het Beloofde Land geleid en in de woestijn heeft het volk de Wet
ontvangen, het Woord van God. Maar de woestijn is ook de plaats van de
demonen en onreine geesten. Het is de plaats waar Jezus bekoord wordt
door de duivel. De bekoringen waren gericht op zijn roeping om als mens
Zoon van God te zijn. De bekoringen van Jezus zijn ook de strijd van
iedere gelovige en van de kerkgemeenschap om geen slaaf te zijn van
bezit en rijkdom, van aanzien en macht, van hoogmoed.
De tijd in de
woestijn was voor Jezus een periode waarin Hij in stilte en eenzaamheid
heeft nagedacht over zijn zending. Deze tijd heeft Hem uitgezuiverd en
Hem zicht gegeven op wie Hij ten diepste was. De illusies (van de
duivel) heeft hij ontmaskerd en hij heeft de waarheid over zichzelf
aanvaard. Als christenen hebben wij allemaal een zending in ons leven.
Maar wat doen we er mee? Welke keuze maken wij? Kunnen we in deze
Veertigdagentijd ruimte maken voor God? “De woestijn
ingaan” met de vragen waarmee ook Jezus geconfronteerd werd:
Waarvan leef ik? Wie ben ik? Op wie vertrouw ik? Dat wens ik ons allen
deze Veertigdagentijd van harte toe.
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
Ons dagelijks brood
|
|
Zoals ieder klooster heeft de Priorij
een eigen dagritme dat bepaald wordt door het gebed. Vier keer per dag
komen de zusters samen in de kerk om liturgie te vieren. Die vieringen
bestaan voor een groot deel uit het zingen van de psalmen. Voor gasten
is dat soms wel even wennen, omdat ze vaak weinig vertrouwd zijn met de
psalmen. Het zijn pittige teksten die uit een andere cultuur komen,
niet direct aansluiten bij het huidige levensgevoel en soms harde
dingen zeggen over de vijand. Waarom dan toch altijd die psalmen in een
klooster? Hebben die oude teksten nog betekenis in onze tijd? Zijn
psalmen ook ons gebed?
Wie de bijbel in het
midden openslaat, komt terecht bij de psalmen. Dat is een mooi symbool:
de 150 psalmen staan in het hart van de bijbel. Er zijn weinig teksten
in de bijbel die zó veel en zó intens gelezen en gebeden
zijn als de psalmen. Ruim 3000 jaar geleden zijn ze geschreven als
gedichten, gebeden, liederen. De psalmist spreekt zijn dankbaarheid,
vreugde, twijfel, wanhoop of woede uit tegen God. Geen emotie wordt
geschuwd of weggepoetst. Psalmen zijn de persoonlijke gebeden van de
psalmist, maar het bijzondere is dat latere generaties gelovigen (joden
en christenen) zich herkend hebben in deze persoonlijke gebeden. Wie de
psalmen bidt maakt zich de woorden van de psalmist eigen. Men voegt
zich in het gebed van een ander. Bidden hoeft niet altijd met eigen
woorden. Soms zijn de woorden van een ander uit het hart gegrepen. Ze
kunnen een geloofsbeleving openen waar je zelf (nog) geen woorden voor
hebt.
Het boek der
psalmen is het gebedsboek bij uitstek van de Schrift. Het getijdengebed
dat in kloosters gebeden wordt in de morgen, middag en avond, bestaat
voor het grootste deel uit de psalmen. Je kunt wel zeggen dat wij met
de psalmen opstaan en er mee naar bed gaan. Het is ons dagelijks brood.
De 150 psalmen zijn verdeeld over vier weken. In vier weken tijd bidden
wij het boek uit en beginnen dan weer opnieuw! En dat een kloosterleven
lang.
Is dat niet
saai’, vragen gasten soms, ‘steeds weer dezelfde
psalmen?’. Nee, ik vind de psalmen nooit saai. Psalmen hebben
genoeg inhoud en diepte om te blijven verrassen. Op psalmen ben je niet
zo snel uitgekeken. Daarom is het belangrijk om een goede vertaling te
gebruiken, dwz een vertaling die recht doet aan de diepgang en
oorspronkelijke kracht van de psalm, en niet probeert om er een
begrijpelijke tekst van te maken. Een psalm is vaak weerbarstig: de
tekst schikt zich niet, is stroef en geeft zijn betekenis niet direct
prijs aan de lezer. Het is geen hapklaar brokje dat je inslikt (en weer
vergeet!). Maar weerbarstigheid draagt ook een belofte in zich. De
tekst kan zich openen voor wie met geduld en aandacht blijft lezen en
bidden. Daarom moet een vertaling uitdagend en prikkelend zijn. Een
goede vertaling is ‘slijtvast’ en bestand tegen herhaling.
Juist door het herhalen van de psalm ontdek je de schoonheid en
zeggingskracht.
Psalmen zijn niet
om te begrijpen. Ze vertellen geen verhaal, ze geven geen informatie,
maar spiegelen wat in de ziel van de psalmist gebeurt. Het is de
verwoording van religieuze ervaringen en die zijn van alle tijden. Het
is de kunst om door de tijdgebonden formuleringen heen te kijken en op
de kern van de psalm uit te komen. Soms bid je een hele psalm zonder te
kunnen vatten waar het over gaat, maar ineens is er een zin die raakt.
Die ene zin kan de hele psalm goed maken. Misschien moet je ook niet
meer willen.
Dorothé
Sölle schreef over psalmen: ‘Eet de psalmen. Iedere dag
één. Voor het ontbijt of voor het slapen gaan, dat maakt
niet uit. Sta niet te lang stil bij wat je merkwaardig, onbegrijpelijk
of boosaardig vindt, maar herhaal die verzen waar kracht vanuit gaat,
die de vrijheid om ja of nee te zeggen sterker maken. Vind je eigen
psalm. Dat is een levensopgave.’
Veel mensen vinden dat ze het met een tekst eens moeten zijn voordat ze
het hardop kunnen meebidden. Ze gaan als het ware in discussie met de
tekst, hebben er een mening over, vinden het gedateerd of niet passen
bij het huidige levensgevoel enz. Ze staan tegenover de tekst en kunnen
zich er niet aan toevertrouwen. Wie zich wél kan toevertrouwen
aan de tekst, laat zich opnemen in de stroom van het psalmen bidden,
zoals de vele generaties vóór ons. Je laat de woorden
door je heen gegaan, spreekt ze uit, laat ze weer los. Het is als in-
en uitademen. Op de lange duur werkt dat iets in je uit. Je bouwt een
vertrouwdheid op met de wereld van de psalmen, je gaat wonen in de
psalmen. De woorden nestelen zich in je hart en kunnen boven komen op
momenten dat je het nodig hebt, dat je zoekt naar een woord om te
bidden. Psalmen zijn als dagelijks brood: je moet er op kauwen, je moet
ze verteren, maar dan heb je ook voedsel waar je van leven kunt.
‘Psalmen? Oerteksten zijn het, stug, hartstochtelijk, vol afgrond
en zevende hemel’ (Huub Oosterhuis).
Zr. Mirjam c.r.s.s
|
|
Kerkblad nr.198 16 december 2012
|
|
|
|
Roept Hem aan, die komende is …...
|
|
In de laatste week van de Advent, zeven dagen
vóór Kerstmis, worden in de Vespers vóór en
ná het Magnificat, zeven antifonen als lied van verlangen,
plechtig gezongen. Het zijn zeven gebeden, voor elke dag
één, die men de ‘O-antifonen’ is gaan noemen.
Zij zijn al meer dan duizend jaar oud. Zo verbinden zij ons tijdloos
met het Adventsverlangen dat de Kerk kent sinds de komst van Christus.
Iedere antifoon begint met ‘O’ als groet aan Degene tot wie
in verlangen wordt gezongen; en iedere dag heeft een eigen naam voor
degene naar wie dat verlangen uitgaat. Het zijn zeven namen, ontleend
uit de Schrift, titels als gebed tot de komende Messias:
17 december: O WIJSHEID, doordring alles met uw milde kracht, kom nu en wijs ons uw wegen.
18 december: O ADONAI, Heer van Israëls huis, aan Mozes verschenen in het brandend braambos; kom nu en bevrijd ons met sterke hand.
19 december: O WORTEL VAN JESSE, Gij zijt het teken waar de volken op hebben gewacht: kom nu, bevrijd ons, wacht niet langer.
20 december: O SLEUTEL VAN DAVID, wat Gij opent zal niemand sluiten; kom en bevrijd ons uit de duisternis en schaduw van de dood.
21 december: O DAGERAAD, afglans van het eeuwig licht en Zon van gerechtigheid, kom nu met uw licht tot hen die in duistermis leven.
22 december: O KONING VAN DE VOLKEREN, zo lang verwacht, Gij zijt de hoeksteen waarop alles rust; kom nu red de mens die Gij uit aarde hebt gevormd.
23 december: O EMMANUEL, Koning en Wetgever; lang verwachte Redder van de volkeren, kom, red ons, Heer onze God.
Ik wens ons allen een mooie voorbereiding op het feest van de Menswording.
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
De kerststal van Lucas
|
|
Als u komende dagen de kerststal
opzet, gaan alle figuren van het kerstverhaal door uw handen: Maria,
Jozef en Jezus, engel en ster, os en ezel, herders en schapen, koningen
en kamelen. Ze krijgen allemaal een plaats rond de kribbe en vormen een
aandoenlijk tafereel. Meestal realiseren wij ons niet dat onze
huiselijke kerststal een combinatie is van verschillende
Schriftverhalen uit Jesaja, Matteus en Lucas. Wij hebben alle elementen
met elkaar gecombineerd tot een mooi, bijna romantisch verhaal over hoe
Jezus geboren is en wie er allemaal op bezoek kwamen. Daar is niets op
tegen als de kerststal dient om ons kerstgevoel te vergroten. Als we
ons maar realiseren dat de geboorteverhalen van Lucas en Matteus ons
méér willen vertellen dan een sfeervol historisch
verhaal.
We mogen de evangelieverhalen
niet te argeloos lezen. Het gaat bij het evangelie altijd om de
betekenis van het verhaal. De evangelisten hebben heel zorgvuldig hun
geboorteverhaal geconstrueerd en daarmee een paar geloofslijnen
uitgezet die in de rest van het evangelie worden uitgewerkt. Het
geboorteverhaal is als een ouverture, waarbij de grondmotieven van het
evangelie in de verf worden gezet.
Laten we eens kijken naar het
verhaal van Lucas, dat in de kerstnacht gelezen wordt. In Lucas 2 wordt
over de geboorte van Jezus geschreven, maar dan is er al een heel
verhaal aan vooraf gegaan! In het eerste hoofdstuk weeft Lucas namelijk
twee verhalen door elkaar: de aankondiging en geboorte van Johannes de
Doper en de aankondiging en geboorte van Jezus. Johannes de Doper is de
laatste en grootste profeet van het Oude Testament. Hij is de voorloper
van de Messias. Jezus is weer de overtreffende trap van Johannes. Jezus
zal door Lucas worden getekend als een profeet, maar tegelijk is hij
‘meer dan een profeet’. Geen wonder dat Johannes en Jezus
veel op elkaar lijken.
Lucas schetst parallellen
tussen hun geboorten. Johannes werd geboren uit twee vrome joodse
ouders, Zacharias en Elisabeth. Zacharias was priester in de tempel te
Jeruzalem. Hij vervulde de dienst van de Heer toen een engel hem de
komst van een kind beloofde. Een bijna onmogelijke belofte want
Elisabeth was al op jaren. Maar ‘voor God is niets
onmogelijk’ - God kan een gesloten toekomst openbreken. Dat deed
God vaker in de geschiedenis van Israel: Sara, Rebekka, Rachel, Hagar
en Hanna waren onvruchtbare vrouwen, maar kregen een kind volgens Gods
belofte.
Ook Jezus wordt geboren uit
twee vrome rechtvaardigen: Jozef en Maria. Ook dit kind wordt niet
geboren uit de potentie van een man, maar uit kracht van Gods genade.
Een bijzondere geboorte duidt op een bijzondere bestemming. Dit is een
mensenkind dat ‘thuis’ is in de tempel, het huis van de
Vader. Als Jezus twaalf jaar is verblijft hij drie dagen in de tempel,
temidden van de leraren. ‘Wist gij dan niet dat ik in het huis
van mijn Vader moest zijn?‘ Lucas wil zijn lezers meegeven dat
Jezus geboren is uit het joodse volk en het Woord van God zich over de
wereld zal verspreiden vanuit het heiligdom in Jeruzalem.
Het verhaal van de geboorte
van Jezus is opgebouwd uit contrasten. Tegen de achtergrond van de
politieke machthebbers (‘In die dagen kwam er een besluit van
keizer Augustus’) speelt het verhaal van twee kleine mensen,
Jozef en Maria, voor wie geen plaats is in de herberg. Hun pasgeborene
moeten zij in een voerbak leggen.
Er zijn herders in de
omgeving. Dat ruige herdersvolk zal als eerste horen dat Jezus geboren
is! Dat is weer typisch Lucas. Het zijn de armen die het eerst de
Blijde Boodschap horen. Ze horen een vreugdevolle boodschap: ‘Er
is een Redder geboren, Christus de Heer.’ En als teken zullen ze
een pasgeboren kind vinden, in doeken gewikkeld en liggend in een
kribbe. Wat een paradox: iemand met zulke hoge titels (de Redder, de
Christus, de Heer) blijkt een pasgeboren kind, liggend in een kribbe.
Dat lijkt het tegendeel van een teken.
Wat aan de herders is
verkondigd, moet nu door hen worden bekend gemaakt aan de wereld. Nadat
de herders Maria, Jozef en het kind gevonden hadden, maakten zij bekend
wat zij gehoord (!) hadden.‘En ze keerden terug, terwijl zij God
verheerlijkten en loofden om alles wat zij gehoord en gezien hadden:
het was juist zoals hun gezegd was.’ Alle nadruk komt op hetgeen
hen gezegd is, wat zij gehoord hebben. De verkondiging van Godswege is
een betrouwbare boodschap. Maar vanzelfsprekend is het niet! Daarom
schrijft Lucas dat allen die het verhaal van de herders hoorden
verwonderd stonden.
Het is inderdaad een
Godswonder dat niet de politieke machthebbers de toekomst hebben, maar
de kleinen die hun hoop stellen op God. In het kleine en weerloze komt
God op aarde om een nieuw begin te maken. Moge ook wij verwonderd zijn
over de Blijde Boodschap van Lucas.
Zr. Mirjam c.r.s.s
|
|
Kerkblad nr.197 14 oktober 2012
|
|
|
|
Vraag naar eeuwig leven...
|
|
In
het Marcus-evangelie (10,17-27) lezen wij dat Jezus zijn weg naar
Jeruzalem vervolgt en op die weg vindt een nieuwe ontmoeting plaats.
Een rijke jongeling vraagt aan Jezus: ‘Goede Meester, wat moet ik
doen om het eeuwig leven te verwerven?’ Jezus antwoordt:
‘Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed, dan God alleen.’
Jezus wijst hem op de Tien Woorden: niet stelen, niet oplichten, eer uw
vader en moeder. ‘Meester, daar heb ik naar geleefd, van
jongs af aan.’ Jezus zag hem aan, kreeg hem lief en in die
liefde durfde Hij zeggen: ‘Eén ding ontbreekt je, ga,
verkoop al wat je bezit, geef het aan de armen, en je zult een schat in
de hemel hebben. Kom dan terug en volg Mij.’ Bij dit woord
verstrakte het gezicht van de jongeling en ontdaan ging hij heen.
Deze
jongen, een zoeker, maar wat hij zoekt kan hij niet vinden en niet
kopen.Wat zit er tussen hem en het Koninkrijk van God? Niet zozeer zijn
bezittingen, maar het feit dat hij in de liefde van Jezus niet heeft
geloofd. Het geloof in die liefde had hem helemaal vrij kunnen maken.
Hij bezit te veel om te komen tot datgene waarnaar hij toch zozeer
verlangde.
‘God
is en Hij is goed’. Als dat in het hart van je leven staat, hoef
je je niet aan je bezit vast te klampen. Je hebt je veiligheid in God
gevonden, Hij is je rijkdom en de grond van je bestaan. ‘God
houdt mij vast’- wie dat weet kan verder alles loslaten zonder
daarbij iets te verliezen.
Marcus
probeert ons op een bevrijdende manier te leren leven. Laat los wat je
angstig bezorgd maakt voor de dag van morgen. Ten diepste is er het
besef dat God je kent en aanvaardt in al je rijkdom maar vooral ook in
al je armoede. Gezegend ben je als je arm van binnen uit kunt zijn,
ontvankelijk voor het leven zoals het je dag aan dag gegeven wordt.’
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
Bron van christelijk leven
|
|
Het zal u niet ontgaan zijn dat de
media de laatste weken veel aandacht besteden aan het Tweede Vaticaans
Concilie. Het was op 11 oktober immers vijftig jaar geleden dat paus
Johannes XXIII het Tweede Vaticaans Concilie opende. Ruim 2500
bisschoppen uit de hele wereld waren naar Rome gekomen om zich samen te
beraden over de Kerk in de moderne tijd. De paus had opgeroepen tot een
‘aggiornamento’, een bij de tijd brengen van de Kerk. Door
de twee wereldoorlogen, het einde van het koloniale tijdperk, de
kernwapens, het armoedeprobleem enz. moest de positie van de Kerk in de
wereld opnieuw doordacht worden. Er zijn indrukwekkende foto’s
van lange rijen bisschoppen, pontificaal gekleed en gemijterd, gezeten
op tribunes in de Sint Pieter.
Het Concilie
(1962-1965) was destijds een inspirerend gebeuren dat veel mensen met
hoop vervulden. De eeuwenoude Kerk kwam in beweging. De moderne wereld
was niet langer vijandig, nieuwe theologische visies werden bestudeerd,
de pastorale realiteit werd serieus genomen. Als resultaat van alle
overleg werden waardevolle documenten geschreven waarin lijnen werden
uitgezet voor de toekomst. Nu, na vijftig jaar, wil men graag de balans
opmaken: wat is er gerealiseerd van de inspirerende visies van het
Concilie? Maar kan dat wel na vijftig jaar? De Kerk moest in al haar
geledingen een grote omslag maken. Daar is veel tijd voor nodig.
Misschien staan we nog maar aan het begin van de uitvoering van de
Conciliebesluiten.
De Kerk was het
centrale onderwerp van het Concilie: de Kerk naar binnen en de Kerk
naar buiten. ‘Naar binnen’ wil zeggen dat de concilievaders
nadachten over het wezen van de Kerk, over het volk Gods, over de
plaats en taak van de leken, over de hiërarchie, over de liturgie.
De Kerk ‘naar buiten’ ging o.a. over de Kerk in de wereld,
over de vrijheid van godsdienst, de oecumene met de andere christelijke
kerken en de dialoog met de grote godsdiensten.
Voor veel
gelovigen is het Concilie het meest merkbaar geworden door de
veranderingen in de liturgie. De Constitutie over de Heilige Liturgie
was het eerste document dat door het Concilie gepubliceerd werd (1963).
Die veranderingen kwamen niet uit de lucht vallen. In de tientallen
jaren voorafgaand aan het Concilie was er al veel over de liturgie
nagedacht en in een aantal kloosters en parochiekerken was men al bezig
met liturgische vernieuwing. Het Concilie onderkende het verlangen om
het gelovige volk meer te betrekken bij de liturgie. Tot die tijd was
de viering van de liturgie in de eerste plaats een taak van de
priesters. De eucharistieviering was overladen met een groot aantal
rituelen die voor de gelovigen onbegrijpelijk was. Het was een heilig
schouwspel die de gelovigen bijwoonden, maar waar men geen echt deel
aan had. Men was een toeschouwer. In de voorbereiding op het Concilie
had men ontdekt dat in de Jonge Kerk van de eerste eeuwen de liturgie
niet een vroom schouwspel was, maar de bron van het christelijk leven.
Gelovigen werden door het vieren van de liturgie, door het luisteren
naar de Schrift, door het zingen en bidden geïnspireerd.
Dáár werd hun geloof gevoed en deden ze de kracht op om
hun geloof uit te dragen in de samenleving. De liturgie was bron en
hoogtepunt van het geloofsleven.
Om de
liturgie weer tot bron van christelijk leven te maken waren
veranderingen nodig. In de eerste plaats was dat de herwaarde-ring van
de Heilige Schrift, het Woord van God. In de eucharistie-viering op
zondag kwamen drie Schriftlezingen. Wie geregeld deelneemt aan de
zondagsviering leert zo in grote lijnen de Schriften kennen. De preek
is niet langer een moralistische uiteenzetting, maar een uitleg van de
Schriftlezingen. Ook werd in het kerkelijk jaar het Paasmysterie weer
centraal gesteld. De Verrezen Heer is immers de kern van ons geloof.
Iedere zondag, de eerste dag van de week, vieren we de Verrijzenis van
de Heer, een Pasen in het klein.
Om de
gelovigen meer te betrekken bij de viering werd het mogelijk om in de
volkstaal te vieren en de gelovigen konden actief deelnemen door het
zingen van liederen, acclamaties, antifonen enz. De eucharistieviering
werd minder beleefd als een offer en meer als een maaltijd des Heren.
Daardoor veranderde de plaats van de priester aan het altaar: voortaan
stond hij met zijn gezicht naar het volk.
Er werden
dus nogal wat vormen in de liturgie gewijzigd om de beleving te
bevorderen. Maar minstens zo belangrijk vond het Concilie dat priesters
en gelovigen liturgisch gevormd werden. De houding waarmee mensen
deelnemen aan een viering bepaalt uiteindelijk of zij in de viering
Gods aanwezigheid ervaren. Niet de uiterlijke vormgeving, maar de
innerlijke betrokkenheid is het belangrijkste. Het Concilie heeft voor
de liturgie veel betekend, maar uiteindelijk hangt het van onszelf af
of ons hart geraakt wordt of niet.
Zr. Mirjam c.r.s.s
|
|
Kerkblad nr.196 12 augustus 2012
|
|
|
|
Brood uit de hemel voor het leven van de wereld...
|
|
Deze zondagen lezen wij uit het Johannes-evangelie
over de Broodrede van Jezus. Johannes vertelt hoe een grote groep
mensen zich rond Jezus heeft verzameld, ze zijn geboeid door Hem,
willen niets missen van wat Hij zegt, zij voelen zich aangesproken. Zij
volgen hem op zijn tocht en zien de tekenen die Hij aan zieken doet.
Jezus ziet de grote menigte en vraagt aan Filippus hoe deze mensen eten
te geven? Maar er is niet veel voor zoveel mensen, alleen vijf
gerstebroden en twee vissen. Daarvan deelt Jezus zélf uit, en is
er overvloed voor vijfduizend mensen! De betekenis van dit broodwonder
is dat Jezus zélf het brood is dat onze laatste honger stilt.
Tijdens het gesprek tussen Jezus en de mensen die Hem gevolgd zijn na
het broodwonder, onthult Hij steeds duidelijker wie hij is: ‘Ik
ben het levende brood, het levende manna, dat uit de hemel is
neergedaald, en wat God van u vraagt; is te geloven
in Hem die Hij gezonden heeft’. De toehoorders voelen dat dit
brood bijzonder moet zijn: brood dat echt leven geeft en met God te
maken heeft. Geloven in Hem is erkennen dat wij ons zelf niet genoeg
zijn, ons verlangen is groter dan wat het leven ons te bieden heeft.
Wij zijn nooit echt vrij van honger en dorst en daarom steeds op zoek.
De honger en de dorst die Hij komt verzadigen heeft Hij zelf in ons
losgeslagen. Hij is de vervulling van al onze verlangens, de
verzadi-ging van alle behoeften. Durven wij op zijn uitnodiging de
beslissende stap te zetten en zo zijn belofte te ervaren: ‘Wie
tot Mij komt zal geen honger meer hebben en wie in Mij gelooft zal
nooit meer dorst krijgen!’
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
Maria Tenhemelopneming - het feest van onze toekomst
|
|
Voor veel oudere katholieken is
‘15 augustus’ een begrip. Het is het feest van Maria
Tenhemelopneming, het grootste Mariafeest dat onze kerk kent. Het is
zo’n belangrijk kerkelijk feest dat in katholieke landen als
Polen, Italie, Spanje, Belgie en gedeelten in Duitsland 15 augustus
voor de hele bevolking een vrije dag is. De kerk viert dat het leven
van Maria wordt voltooid door haar verheerlijking in de hemel.
Het feest heeft, zoals zoveel Mariafeesten, haar wortels in de Oosterse
Kerk. Daar leefde de traditie dat Maria, na de verrijzenis van haar
zoon, in Efeze ging wonen bij de apostel Johannes en daar zou zij ook
gestorven zijn. In de 6 e eeuw werd in de Oosterse Kerk het feest
ingevoerd van de ‘Dormitio Mariae’, het ontslapen van
Maria. Er zijn talloze iconen die dit gebeuren verbeelden: Maria op
haar sterfbed, omgeven door de apostelen, terwijl haar ziel in de hemel
wordt opgenomen.
Dit
feest leeft dus al vanaf de 6 e eeuw in de harten van de gelovigen. Het
was een geloofsintuïtie van het volk Gods dat Maria, die zo innig
verbonden was met haar zoon Jezus Christus, mocht delen in zijn
verheerlijking. Een intuïtie die voortkwam uit geloofsreflectie en
-vertrouwen, maar niet kon steunen op bijbelse gronden. In de Schrift
zijn geen aanwijzingen te vinden voor de Tenhemelopneming van Maria.
Misschien
heeft het daarom ook zo lang geduurd voor de Westerse Kerk dit
geloofsgeheim officieel in haar leer heeft opgenomen. Op 1 november
1950 heeft paus Pius XII het dogma van de Tenhemelopneming van Maria
uitgevaardigd. Blijkbaar heeft de kerk vele eeuwen nodig gehad om onder
leiding van de Heilige Geest dit mysterie van menselijke verheerlijking
te kunnen doorgronden.
Toch
was er veel weerstand tegen deze dogmaverklaring, ook van katholieke
theologen. Men was bang dat dit Mariadogma een blokkade zou vormen voor
de oecumenische dialoog met de protestantse kerken omdat de bijbelse
grond van het dogma ontbrak en omdat Maria een bijna goddelijke allure
kreeg. Maria werd steeds meer een koningin van de hemel, die nog maar
weinig met de aardse werkelijkheid te maken had. Ook gewone gelovigen
hadden moeite met het dogma en het feest. ‘Met lichaam en ziel
ter hemel opgenomen’ – veel mensen vroegen (en vragen) zich
af wat ze dan precies moeten vieren.
Wij
stellen ons de hemel vaak voor als iets dat hoog en ver is, voorbij de
grenzen van het universum. Maar de hemel is veeleer een dimensie van de
werkelijkheid die wij niet kunnen waarnemen. Een onzichtbare
werkelijkheid die ons rakelings nabij is. Als Christus en Maria in de
hemel zijn opgenomen, kunnen zij ons méér nabij zijn dan
ooit, want ze zijn niet meer gebonden aan de beperkingen van tijd en
ruimte. Door hun opname in de hemel zijn zij dieper het hart van de
wereld binnengedrongen en kunnen zij aanwezig zijn als wij ze
aanroepen.
‘Met
lichaam en ziel opgenomen’ – het betekent dat Maria met
heel haar wezen, haar hele persoon door God verheerlijkt is. De mens is
niet alleen een geestelijk wezen. Het lichaam hoort er wezenlijk bij en
is niet minder dan de ziel. Volgens de Schift is het lichaam de tempel
van de Heilige Geest, en wij worden uitgenodigd om met ons lichaam de
Heer te dienen. Lichaam en ziel zijn onlosmakelijk verbonden en het
maakt iedere mens tot die ene unieke persoon, die kostbaar is in Gods
ogen.
Als
wij vieren dat Maria ten hemel is opgenomen dan zien wij waartoe God de
mens heeft bestemd. Maria is de modelgelovige bij uitstek. Bij haar
‘fiat’ heeft zij het Woord ontvangen en het is in haar
vlees geworden. Maria heeft Gods wil in haar leven laten geschieden.
Zij is de mens zoals God die zich gedroomd had en daarom heeft Hij haar
leven voltooid door het op te nemen in Zijn heerlijkheid. Zij is
volledig beeld van God geworden.
Er
is een tijd geweest waarin men Maria als een goddelijke madonna zag,
ver verheven boven alle gelovigen. Men dacht: ‘Wat aan Maria
gebeurt is niet voor gewone stervelingen weggelegd’. Maar dat is
nu juist wat we wél mogen vieren met Maria Tenhemelopneming! Wat
aan Maria gebeurt, zal óók aan ons gebeuren. Het is de
toekomst die ons wacht. Ook wij zijn geschapen naar het beeld van God.
Als wij, zoals Maria, ontvankelijk zijn voor het Woord en Zijn wil
laten geschieden in ons leven, dan zal Hij ons op Zijn tijd voltooien
in heerlijkheid. Voor minder heeft Hij, de Eeuwige, ons niet geschapen.
Zr. Mirjam c.r.s.s.
|
|
Kerkblad nr.195 10 juni 2012
|
|
|
|
Brood voor onderweg ...
|
|
Christenen hebben zich vanaf het begin herkend in
de uitdrukking ‘mensen van de Weg’ (Hand.9,2).
Christen-zijn is een permanent ‘onderweg’ zijn. We komen
ergens vandaan en gaan ergens naar toe. Waar halen we de kracht vandaan
steeds verder te gaan? Wat houd ons in leven, waar leven wij van?
Christenen zijn echter ook vertrouwd met het beeld van ‘mensen
van de tafel’. Maaltijd vieren hoort bij christenen. In het
Emmausverhaal noemt de evangelist Lucas bewust de beide elementen van
het christelijk leven. Het leven is een weg, een pelgrimstocht,
én tijdens die pelgrimstocht moeten we geregeld het brood breken
om gaande te kunnen blijven.
Als Jezus zegt: ‘Ik ben het brood van het leven’,
‘brood voor onderweg’, dan heeft dat betekenis voor
óns leven. Het geeft kort en bondig aan wie Jezus wil zijn en
hoe Hij er is voor mensen die hem willen verstaan. Op de avond voor
zijn lijden en dood hield Jezus maaltijd met zijn leerlingen. De zin
van zijn leven vatte hij samen door brood te breken en uit te delen en
door de beker wijn rond te laten gaan. Hij brak zijn eigen leven en
deelde zich uit, opdat zijn vrienden leven zouden hebben. Met de
woorden ‘Doet dit tot mijn gedachtenis’ worden wij
opgeroepen te leven zoals Hij: om gebroken brood en uitgegoten wijn te
zijn voor onze medemensen. Het geheim van de Eucharistie is ons
toevertrouwd, een geheim dat wij mogen vieren en geloven in het teken
dat Hij ons geeft als levensbrood voor onderweg.
.
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
"Hoe is uw naam, waar zijt Gij te vinden?"
|
|
In de afgelopen maanden hebben wij in
onze communiteit tweemaal een professie voor het leven mogen meemaken.
Zr.Monica en zr.M.Elisabeth hebben zich door professie definitief
toegewijd aan God in onze gemeenschap. De liturgie van een professie is
bijzonder om mee te maken. Het meest indrukwekkende onderdeel daarvan
vind ik het zingen van de litanie van alle heiligen terwijl de zuster
die geprofest wordt zich prosterneert, d.w.z. dat zij languit op de
grond ligt, met haar gezicht naar de aarde, om zich te verootmoedigen.
Ondertussen zingen de aanwezigen de litanie van alle heiligen. Jezus
Christus, de engelen, apostelen, de maagd Maria en een lange stoet van
heiligen wordt aangeroepen. Na iedere naam die wordt aangeroepen,
antwoordt het gelovige volk: ‘Wees onze voorspraak’. Die
lange rij van namen wordt op een eenvoudige melodie gezongen en ook het
antwoord is steeds hetzelfde. Maar juist daardoor ontstaat een monotone
cadans, die de aanroep indringend maakt. Op dit plechtige moment in de
liturgie nemen wij onze toevlucht tot die ontelbare menigte die
geschaard is om de troon van God, opdat zij onze voorsprekers zijn bij
de hemelse Vader. Zij versterken ons gebed om Gods aanwezigheid bij
deze belangrijke gebeurtenis af te smeken.
Tegelijkertijd
is een litanie heel boeiend omwille van die lange rij van
geloofsgetuigen die bij name worden genoemd. Tweeduizend jaar
geschiedenis van het christelijk geloof trekt aan ons voorbij. Heiligen
uit de oude kerk, martelaren, monniken, mystici, kerkvaders, vrome
mannen en vrouwen. Nu zijn er duizenden heiligen, en die kunnen
natuurlijk niet allemaal in de litanie worden opgenomen. Daarom kan,
afhankelijk van de gelegenheid, een keuze worden gemaakt welke heiligen
in de litanie worden opgenomen. Bij een professie kunnen dat b.v. de
patroonheiligen van de geprofeste zuster zijn of de patroonheiligen van
haar ouders of heiligen die zij inspirerend vindt. Een litanie kan
daardoor ‘op maat’ gemaakt worden, het kan een eigen kleur
krijgen. In de keuze van de heiligen kan zelfs iemands spiritualiteit
zichtbaar worden.
De litanie
van alle heiligen wordt ook gezongen tijdens de wijding van een diaken,
priester of bisschop en in de Paasnacht voor de viering van het
doopsel. Vroeger waren er nog veel meer litanieën, die bij
allerlei godsdienstige plechtigheden werden opgezegd. Mensen houden van
litanieën, van het aanroepen van namen. Een naam is niet zomaar
iets. Wie de naam van de ander kent, raakt aan zijn wezen. Ieder mens
wil bij zijn diepste naam genoemd worden. Neeltje Maria Min dichtte
daarover:
Mijn moeder is mijn naam vergeten.
Mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
Laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
Voor wie ik liefheb, wil ik heten.
Het geheim van God en zijn heiligen
is zo groot, dat mensen zoeken naar allerlei namen. ‘Hoe is uw
naam, waar zijt Gij te vinden?’ zingt psalm 103, en iedere
gelovige zal die tekst uit het hart gegrepen zijn. Wij zoeken naar
namen en titels om God of Maria ‘te voorschijn’ te roepen.
Bekend en geliefd is de Litanie van Loreto, ontstaan in de 17 e eeuw en
gebeden voor de maagd Maria. Een lange rij van titels voor Maria wordt
opgesomd, met de bede: ‘Bid voor ons’: ‘ Moeder van
de Schepper - Moeder van de Zaligmaker - Spiegel van gerechtigheid -
Zetel van wijsheid - Oorzaak van onze blijdschap - Geestelijk vat -
Mystieke roos - Toren van David - Ivoren toren - Gouden huis - Ark van
het verbond - Deur van de hemel - Morgenster - Heil van de zieken -
Toevlucht van de zondaars ...’ Achter iedere titel zit een
verwijzing naar een Schriftverhaal of een verhaal uit de traditie.
Huub Oosterhuis roept in
‘Litanie’ God met bijbelse namen aan: ‘God van
Abraham - nacht en woestijn - ster aan de hemel - God van Jacob -
vechtende vreemdeling - vuist die hem sloeg - God van Mozes - brandende
stem - vuur onder zijn voeten - woord als een wolk - licht voor hem uit
- God van David - … - oven van stilte – moeilijke
vriend’.
Al die namen en titels zijn bedoeld
om te naderen tot het onuitsprekelijk geheim van God, om God te
herinneren aan wie Hij is en Hem te bewegen naar ons om te zien
. ‘
Zr. Mirjam c.r.s.s.
|
|
Kerkblad nr.194 15 april 2012
|
|
|
|
Nu gingen hun ogen open ...
|
|
In de weken na Pasen lezen we in de Schrift over
de ontmoetingen van de Verrezen Heer met zijn leerlingen. Voor ons is
het verhaal van de Emmausgangers natuurlijk heel dierbaar. Het is een
modelverhaal voor mensen van nu. Het gaat over twee mannen die onderweg
zijn en met elkaar in gesprek. Zij delen hun ervaringen en vooral hun
teleurstellingen. Ze hadden zo gehoopt dat … Wie herkent zich
daar niet in? Iedereen leeft met een aantal teleurstellingen. Maar
teleurstellingen kunnen een mens verblinden voor de werkelijkheid. Je
ziet dan niet meer wat op je toekomt. Zo vergaat het die Emmausgangers.
In de onbekende man die zich bij hen voegt en luistert naar hun verhaal
herkennen zij hun Heer niet. Hun hart blijft gesloten.
Als zij in het dorp Emmaus komen nodigen zij de
onbekende man uit om bij hen te blijven. Als zij aan tafel gaan en de
gast het brood breekt, dán vallen hen de schellen van de ogen.
Dan zien zij wie Hij is: het is de Heer! Maar op het moment van
herkenning is Hij uit hun gezicht verdwenen. Zien, soms even. Maar de
ervaring van de ontmoeting met de Heer heeft hen veranderd. Nu
begrijpen ze de Schriften en keren terug naar Jeruzalem als hoopvolle
mensen.
Wie de Priorij binnenkomt ziet een grote afbeelding van een
middeleeuwse miniatuur van de Emmausgangers. Twee fragmenten van het
verhaal zijn weergegeven: de Emmausgangers als mensen van de weg, en de
Emmausgangers met de Heer aan tafel. Wij hopen dat onze Priorij een
plaats mag zijn waar mensen in het luisteren naar de Schrift en in het
breken van het brood de Levende Heer ontmoeten.
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
Getuigen worden
|
|
Het is een oude traditie in de kerk
om in de Paastijd uit de Handelingen van de Apostelen te lezen.
Augustinus gaf in 416 al te kennen dat ná de Passie des Heren
naar goed gebruik uit de Handelingen van de Apostelen gelezen moest
worden. Dat doet de kerk dus nog steeds. Maar waarom doet zij dat? Is
Handelingen dan een paasboek?
Het boek Handelingen is een heel
eigen genre in het Nieuwe Testament. Het heeft een plaats tussen de
evangeliën en de brieven van Paulus en het is dus een soort
overgangsboek. Het boek gaat over het vuur van het begin, over de
kracht van God in het leven van gewone mensen en hoe die mensen
veranderen in actieve getuigen. Met aanstekelijk enthousiasme vertellen
ze het goede nieuws: hoe ze na de dood van Jezus door Gods kracht de
Levende opnieuw hebben ontmoet. Evangelie en Handelingen vormen een
tweeluik. Het evangelie is niet af zonder de Handelingen van de
Apostelen. Het verhaal gaat door.
Het is opmerkelijk hoe vaak in
Handelingen gesproken wordt over de Heilige Geest. De Geest Gods die de
profeten inspireerden en het leven van Jezus vervulde, stuwt nu de
leerlingen, de kerk, door de wereld om te getuigen. Men heeft
Handelingen ook wel genoemd: ‘Het evangelie van de Heilige
Geest’. De veelvuldige vermelding van de Heilige Geest duidt erop
dat men de verbreiding van het geloof heeft ervaren als de bedoeling
van God. De verkondiging van het evangelie tot de uiteinden der aarde
was geen mensenwerk, maar Gods werk.
Handelingen lijkt op het eerste
gezicht een geschiedenis over de jonge kerk, een feitenverslag over hoe
de kerk groeide en welke problemen er speelden. Natuurlijk zullen een
paar gebeurtenissen in de Handelingen kloppen met de feitelijke
geschiedenis, maar daar is het boek niet voor geschreven. De schrijver
van Handelingen is een evangelist, en dat laat hij merken. Hij schrijft
in dienst van de geloofs-belijdenis, het is een Blijde Boodschap en
geen neutrale informatie. Hij wil de lezer overtuigen hoe de
verkondiging van de Verrezen Heer mensen raakt en hun leven ingrijpend
verandert. Het Woord is niet te stuiten, het verbreidt zich over de
wereld.
Hoofdspelers in het boek zijn Petrus
en Paulus. De schrijver wil dat Petrus en Paulus aan elkaar gewaagd
zijn. Over beiden worden parallelverhalen verteld: ze genezen beiden
een lamme, wekken ieder een dode op, worden allebei op een
wonderbaarlijke manier bevrijd uit een gevangenis enz. Wat de
één overkomt of doet, doet de ander óók,
maar op een andere plaats en tijd. Ze vullen elkaar aan en vormen een
fundamentele eenheid. Petrus speelt in het eerste deel van Handelingen
de hoofdrol als de groei van de christelijke gemeenschap in Jeruzalem
beschreven wordt, en Paulus komt uitvoerig aan bod met zijn
missiereizen en zijn gevangenschap vanaf hoofdstuk 13.
Handelingen 2 en 4 zijn in de
kloosters altijd met bijzondere aandacht gelezen. De beschrijving van
de eerste christelijke gemeenschap in Jeruzalem is een bron van
inspiratie voor religieuze gemeenschappen. Ook Augustinus haalde hier
zijn voorbeeld vandaan toen hij in zijn Regel voor de Gemeenschap de
grondlijnen voor een kloostergemeenschap beschreef. We lezen in
Handelingen: ‘Zij legden zich ernstig toe op de leer der
apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in
het breken van het brood en in het gebed. Allen die het geloof hadden
aangenomen, waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk. Zij
loofden God en stonden bij het hele volk in de gunst’. Hier wordt
geen verslag gedaan van de feitelijke situatie, maar beschreven hoe de
eerste christenen vanuit het evangelie zouden moeten leven. Het is de
beschrijving van een ideaal. Dat ideaal is altijd prikkelend genoeg
geweest voor gemeenschappen om na te volgen. Ook voor onze
Priorijgemeenschap!
Handelingen gaat niet alleen over
de kerk van het begin, maar wil óók ons aansporen om als
leerlingen van Jezus Christus van ons geloof te getuigen. Het boek
opent met de bekende zin: ‘Het eerste boek, dat ik geschreven
heb, Teófilus, … ‘. Men heeft zich vaak afgevraagd
wie die Teófilus was. Een vooraanstaande of geleerde man? Een
vriend van de schrijver? Wie zal het zeggen. Maar
‘Teófilus’ betekent: door God bemind. Wij, lezers,
zijn allemaal door God beminde mensen, dus wij mogen ons laten
aanspreken. Aan ons wordt dit hele verhaal verteld, opdat ook wij gaan
getuigen van de Verrezen Heer. Dat wij het mogen doen zoals van de
apostel Paulus gezegd wordt in het laatste vers van de Handelingen
(Hand.28,31): ‘Hij predikte het Rijk Gods en gaf onderricht in de
leer over de Heer Jezus Christus in alle vrijmoedigheid, zonder enige
belemmering. ‘
Zr. Mirjam c.r.s.s.
|
.
|
Kerkblad nr.193 12 februari 2012
|
|
|
|
Reiniging van een melaatse...
|
|
In het Marcus-evangelie valt op, dat Jezus met
gedrevenheid zijn weg gaat. ‘Terstond dreef de Geest hem naar de
woestijn’…‘Hij zag leerlingen, en terstond riep hij
hen’…’Terstond ging hij op de sabbathdag de synagoge
binnen’. Het woord ‘terstond’ klinkt steeds opnieuw,
er zit vaart in het verhaal, het lijkt of Jezus geen tijd te verliezen
heeft.Wat hij leerde in de synagoge van Kafarnaüm en overal waar
Hij rondtrok was een boodschap van bevrijding, gericht op de
vrijwording van de mens, van de héle mens. Daarom gaat het in de
Schriftverhalen vaak over bedelaars, tollenaars, blinden, melaatsen -
allemaal mensen die niet voldoen aan wat ‘normaal’ heet.
Ook in onze leefwereld is dat herkenbaar. Jezus leert ons om deze
mensen niet uit te sluiten, maar juist aan te raken, te helen en binnen
de gemeenschap te brengen.
Op het einde van het eerste hoofdstuk lezen wij
bij Marcus over de uitgestoten melaatse. Als hij over Jezus hoort
doorbreekt hij zijn isolement, valt voor Jezus op de knieën en
smeekt: ‘Als u wilt kunt u mij reinigen’. Door medelijden
bewogen stak Jezus zijn hand uit, raakte hem aan en sprak: ‘Ik
wil, wordt rein’. Terstond verdween de melaatsheid.
Uit kracht van een diepe verbondenheid met God kon
Jezus zijn als God en genezend optreden. Het wonder waarmee wij in dit
evangelieverhaal geconfronteerd worden is de onbegrensde openheid van
de liefde. De liefde is de enige macht die werkelijk genezen kan. De
kracht van die liefde bestaat in het vertrouwen op God.
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
Leven met een maat
|
|
De Palmverbranding aan de vooravond
van Aswoensdag vind ik één van de meest indrukwekkende
vieringen van het jaar. Ieder brengt het palmtakje mee dat in het
afgelopen jaar op haar kamer heeft gehangen. In stilte leggen we de
takjes in de schaal. De eens zo groene geurige buxustakjes zijn
verdroogd en verkleurd. De takjes worden aangestoken en snel laait het
vuur op. Het brandt kort en fel, en daarna smeult het nog wat na. Wat
overblijft is grijze as. Het onherroepelijk einde van de groene twijg,
die wij vorig jaar met Palmzondag ontvingen. Pulver. Stof. De wind kan
het meedragen in alle richtingen. Een sterk symbool voor de
vergankelijkheid van het menselijk leven. Met die grijze as worden wij
op Aswoensdag getekend. ‘Gedenk mens dat gij stof zijt en tot
stof zult wederkeren.’ Een bijbels beeld. Als teken van rouw,
verdriet of boete strooit de mens as op zijn hoofd.
De Veertigdagentijd is de
voorbereidingstijd voor Pasen. Het askruisje is daar de opmaat van. Het
is de toonzetting voor de komende 40 dagen, een tijd van boete, inkeer
en vasten. Maar waarom zouden wij moeten inkeren en boetedoen? Leven
wij dan zo slecht? Zijn wij zo immoreel? Wij zijn doorgaans wel
tevreden over onszelf en onze inspanningen om wat van het leven te
maken. En dan toch inkeer en vasten? Ja, want deze tijd kan ons bewust
maken van een menselijke drang die haaks staat op een gelovige
levenshouding.
De kerkvader Basilius zegt in een
preek dat de vastenpraktijk begonnen is in het paradijs met het verbod
aan Adam en Eva om te eten van de boom van goed en kwaad. In het
paradijsverhaal krijgt de mens veel in handen gelegd en toevertrouwd,
maar er zijn ook grenzen. Het laatste woord over goed en kwaad wordt de
mens ontzegd. Dat houdt God voor zichzelf. Op een bepaald moment ziet
Eva nu juist wat zij niét heeft en vergeet ze wat ze wél
heeft. Afgunst en hebzucht zijn geboren. God heeft iets wat de mens
niet heeft en dat is onverdraaglijk voor de mens. Genesis 2 vertelt het
verhaal van iedere mens. Hij grijpt en graait naar wat hij niet heeft,
met de illusie dat hij gelukkig zal zijn als hij het verbodene of
ontbrekende in de hand heeft. Het is een vorm van toe-eigenen waarin
geen plaats is voor een ander. Het ontvangen heeft plaatsgemaakt voor
het grijpen. Daarmee is de dood in het leven gekomen. De mens vergrijpt
zich in mateloosheid aan het leven en verliest de innige omgang met
God. Verloren paradijs.
Genesis 2 is het verhaal van de mens
die autonoom wil zijn en de grenzen in het leven niet respecteert. Hij
bezwijkt voor de verleiding om heer en meester te zijn, om het leven
naar zijn hand te zetten. Adam en Eva zijn van alle tijden. Het
paradijsverhaal is een mythisch verhaal, een oerverhaal, waarin de
grondtrekken van iedere mens worden uitgetekend.
We kennen ook het verhaal van die ene
mens in de woestijn die de verleiding tot mateloosheid heeft weerstaan.
De verleiding om stenen in brood te veranderen, om macht te hebben over
alle koninkrijken van de aarde. Deze mens Jezus, zoon van Adam, heeft
de proef doorstaan: geen macht, geen almacht, maar: ‘Gij zult de
Heer uw God aanbidden en dienen, Hem alleen.’ Niet als een knecht
of slaaf, maar als een kind van God. Deze mens staat ons voor ogen als
wij op weg gaan naar Pasen.
In de Veertigdagentijd worden wij
uitgenodigd om de oude mens af te leggen en ons te bekleden met de
nieuwe mens. Dat vraagt inkeer en vasten. Vasten mogen we dan ruimer
verstaan dan sober eten of minder eten. Vasten is ook een levenshouding
waarbij wij ons bewust worden van ons mens-zijn. Wij zijn vergankelijk
mensen, die het leven hebben ontvangen van God. Het leven kan alleen
vruchtbaar en goed zijn als wij leven met grenzen, met een maat. Als
wij in een tuin willen leven waar plaats is voor anderen, en ons niet
toe-eigenen wat ons niet toekomt. Als wij afstand willen doen van onze
drang naar macht en controle. Als wij willen leven met open handen en
dankbaarheid. Herwonnen paradijs.
De as van Aswoensdag herinnert ons
aan vergankelijkheid en beperking. Niet om de vreugde uit het leven weg
te nemen, maar om tot échte vreugde en vrijheid te komen, om ons
opnieuw af te stemmen op de Nieuwe Adam, die ons naar Pasen zal voeren.
‘Bekeert u, en gelooft in het evangelie.’
Zr. Mirjam c.r.s.s.
|
|
Kerkblad nr.192 11 december 2011
|
|
|
|
"Verheug u in de Heer"
|
|
In de Advent wordt van oudsher uitgezien en
verlangd naar de komst van de Messias. Hij is aangekondigd door de
profeten, waarover wij in de Schrift lezen. In het boek van de profeet
Jesaja wordt getuigd dat met de komst van de Messias de heilstijd
aanbreekt. God komt mensen nabij als de nood hoog is. De woorden van
Jesaja verwijzen naar Jezus van Nazareth. Hij is de gezalfde, de van
God gezondene, de mens in wie God ons nabij komt, in wie de bevrijding
doorbreekt. Het heil dat daardoor geschiedt brengt vreugde:
‘Verheug u, Gaudete’.
Van deze mens Jezus getuigt Johannes de Doper:
‘Hij is midden onder u’. Johannes wijst op een geheim in
ons midden, een geheimvolle nabijheid. Zo treden de profeten Jesaja en
Johannes de Doper op als ware leiders, mensen die de kunst verstaan om
zelfs in de dorre woestijn nieuw leven op te roepen: ‘Armen horen
de blijde boodschap, zwakken worden weer sterk, stommen spreken,
blinden zien en doven kunnen weer horen’.
In een tijd van crisis en onzekerheid is het weldadig als er mensen
zijn die de heersende somberheid doorbreken en een nieuw perspectief
laten zien. Zij zijn in staat om ook anderen met al hun verdriet de
kracht van de hoop te laten ontdekken die diep in henzelf verborgen is.
En zo worden ook wij opgeroepen om samen te zoeken naar nieuwe tekenen
van hoop op toekomst. Jezus Messias is daarin ‘midden onder
ons’, en maakt Gods nabijheid voelbaar. Hij geeft ons geen
toekomst, Hij geeft zichzelf….en zo toekomst. Hopen is niet:
dank zij God de toekomst kennen, maar mét God staande blijven en
in vertrouwen meewerken aan Zijn toekomst. Daarin ervaren wij de
nabijheid van de Heer als bron van vreugde. Gaudete!
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
Uitzien naar het licht
|
|
In iedere mens leeft een oerverlangen
naar het licht. In de lange donkere wintermaanden steken we graag
kaarsjes aan omdat het licht een veilig en geborgen gevoel geeft.
Duisternis roep angst op, onzekerheid, ongeborgenheid. Daarom hebben
mensen altijd rituelen bedacht en uitgevoerd om het duister te
bezweren. Wat dat betreft lijken wij nog sterk op onze voorouders, de
Germanen.
Het korter worden van de dagen en het
verminderen van de kracht van de zon was ieder jaar opnieuw een reden
voor grote zorg bij de Germanen. Men vreesde dat de zon volledig zou
doven of verdwijnen en dat de mensen aan het duister en de kou zouden
zijn overgeleverd. Dat zou het einde van het leven zijn. Om zich te
verzekeren van de terugkeer van de zon en haar licht vierden de
Germanen daarom rond 25 december het Joelfeest, een midwinters
lichtfeest, dat 12 dagen duurde. Dit feest rond de zonnewende ging
gepaard met het maken van veel licht in al haar gedaanten: lampen,
kaarsen, vuur. Soms werd een brandend wiel of rad gebruikt, dat ook de
zon symboliseerde. En er werd gejoeld, lawaai gemaakt, om het zonnerad
weer in beweging te zetten en de zon in kracht te laten toenemen. Men
probeerde als het ware de machten van de kosmos te manipuleren. Het is
een oeroud feest dat nog steeds in onze genen zit. Dat is
waarschijnlijk ook de reden dat Kerstmis nog altijd een heel populair
feest is, zelfs in een geseculariseerde maatschappij.
Kerstmis is pas laat op de
liturgische kalender gekomen. De Verrijzenis van de Heer, de kern van
het geloof, hebben de eerste christenen vanaf het begin gevierd,
wekelijks op zondag en één keer per jaar met Pasen. Maar
de geboorte van Christus werd niet apart gevierd. Er was blijkbaar geen
theologische noodzaak om de geboorte van Christus te vieren. Maar dat
veranderde in de 4 e eeuw. De Romeinen vierden op 25 december de
geboorte van
Mithras, de onoverwinnelijke zon. De
christelijke keizer Constantijn besloot daarom dat de geboorte van
Christus, ‘de Zon der gerechtigheid’, gevierd zou worden op
25 december. De Romeinse feestdag van Mithras werd zo gekerstend door
het feest van de geboorte van Christus. Enkele eeuwen later, toen het
christendom verspreid werd onder de Germaanse volken, werd het
Joelfeest vervangen door Kerstmis. Het christelijk kerstfeest werd zo
over de heidense lichtfeesten heen geschoven. En dat kun je nog steeds
merken, want veel oude heidense elementen van de lichtfeesten zijn
bewaard gebleven.
De Kerk heeft goed begrepen dat
mensen, hoe christelijk ze ook zijn, het duister willen bezweren en
verlangen naar het licht. Daarom heeft de Kerk de lange donkere
wintertijd ook omgeven met verschil-lende christelijke lichtfeesten. Op
11 november, de gedachtenis van Sint Maarten, begon vroeger de
voorbereiding op Kerstmis en het is het eerste lichtfeest. Nog steeds
gaan kinderen ’s avonds, als het donker is, met lampions langs de
deuren. Op 13 december wordt de heilige Lucia gevierd. Haar naam
betekent ‘licht’ en in de Scandinavische landen krijgt haar
feestdag veel aandacht.
We kennen het gebruik van de
Adventskrans, waarbij op iedere Adventszondag een kaars wordt
aangestoken om het nadere van het grote licht zichtbaar te maken. De
ronde Adventskrans grijpt terug op het zonnewiel van de Germanen, en de
versiering met groene takken op de steeds terugkerende vruchtbaarheid
van de groene gewassen. Het Germaanse gebruik is dus gebleven, maar
heeft een christelijke betekenis gekregen. Op de avond
vóór Kerstmis steken wij tijdens de vespers in het midden
van de Adventskrans een 5 e kaars aan om duidelijk te maken dat de tijd
vervuld is en de geboorte van Christus aanstaande.
De liturgie van Kerstmis speelt veel
in op de thematiek van het licht. In de nacht lezen we uit Jesaja 9:
‘Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht
zien’. En op kerstmorgen horen we de Proloog van het
Johannesevangelie: ‘Het ware Licht dat iedere mens verlicht, kwam
in de wereld’.
Veertig dagen na Kerstmis wordt de
kerstkring afgesloten op 2 februari met het feest van de Opdracht van
de Heer in de tempel. Vroeger werd dit feest “Maria
Lichtmis’ genoemd. Bij dit feest wordt een lichtprocessie
gehouden in de kerk en lezen we uit het evangelie de woorden van de
oude Simeon die wijzend op Jezus zegt: ‘Een licht dat voor de
heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israel’.
Na 2 februari worden de dagen weer
langer en lijkt de zon terug te komen. De lichtfeesten hebben hun werk
gedaan: mensen door de duisternis heenleiden naar het ene Licht:
Christus, de Heer.
Zr. Mirjam c.r.s.s.
|
.
|
Kerkblad nr.191 16 oktober 2011
|
|
|
|
Geef aan God wat van God is
|
|
Je hoort mensen nogal eens zeggen: geloven is iets
heel persoonlijks en hoe kan ik iets wat zo persoonlijk is samen met
anderen beleven? Je kunt toch ook alleen geloven?
Een antwoord hierop vinden we in het evangelie van Matteüs 22,
15-21. Er wordt door de Farizeeën aan Jezus een vraag voorgelegd,
een strikvraag: ‘Zeg ons, moet men belasting betalen aan de
keizer of niet? Heul je dan niet met de bezettende macht?’
Jezus zegt geen ja of nee, maar geeft de vraag een verrassende wending.
‘Laat mij de belastingmunt eens zien, van wie is deze
afbeelding?’ ‘Van de keizer’, antwoorden ze. Waarop
Jezus zegt: ‘Geef dan aan de keizer wat van de keizer is, maar
geef aan God wat van God is’. Waar vind je het beeld van God?
Niet op een munt, maar de méns is beelddrager van God.
‘Wij zijn geschapen naar Gods beeld en gelijkenis’, lezen
we in het Boek van de Schepping.
De mens draagt dus het beeld van God, dat is het diepste opschrift van
ieder mens, van álle mensen. De mens mag in vrijheid toebehoren
aan God. ’Van God is de aarde en die haar bewonen’, wij
horen bij Hem thuis. De mens draagt Gods beeld in zich, en daarin ligt
het antwoord op de vraag waarom samen geloven wezenlijk is. Het gaat er
om dat wij God en de mens recht doen! Om in de samenleving waar te
maken aan God te geven wat Hem toekomt: de mens. Wij zijn kerk, voor
zover wij die opdracht meedragen. Samen mogen wij doen wat Hij ons
voordeed: mensen verlossen, bemoedigen, opbeuren, verder helpen, tot
vrijheid brengen, zó dat het beeld van God oplicht en zichtbaar
wordt in mensen.
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
Engelen, boodschappers van God
|
|
Het late najaar lijkt
wel de tijd van de engelen. Op 29 september is het feest van de
aartsengelen Michaël, Rafaël en Gabriël, op 2 oktober
gedenken we de bewaarengelen, op het Hoogfeest van Allerheiligen op 1
november staan naast de grote menigte heiligen ook de engelen die het
Lam aanbidden en in de laatste weken van het kerkelijk jaar wordt in de
liturgie gelezen uit het boek Openbaring, waarin het wemelt van de
engelen.
Engelen zijn
tegenwoordig weer in de mode. Mensen vertellen over bijzondere
ervaringen in hun leven, en zien daarin engelen aan het werk. Iemand
kan b.v. uit een noodsituatie gered zijn, een bijzondere ontmoeting
hebben, op het juiste moment een goede ingeving krijgen, of een
voorgevoel hebben wat uitkomt. Wat vroeger als een toeval werd
beschouwd brengt men nu in verband met engelen. Mensen kunnen voor
anderen als engelen zijn, een ‘reddende engel’.
Engelen komen in alle
soorten en maten voor in de verschillende godsdiensten. Het jodendom,
het christendom, de islam, de oude godsdiensten van Babylonie en
Summerië – ze kennen allemaal engelen, geheimzinnige
mythische wezens die horen bij de wereld van God en zich in zijn
omgeving ophouden. In de oudste teksten worden ze beschreven als
levende wezens met twee, vier of zes vleugels. Cheru-bijnen en
serafijnen. De profeet Ezechiel beschrijft ze in zijn roepingsvisioen,
Jesaja ‘zag’ ze in de tempel terwijl zij riepen
‘heilig, heilig, heilig’ en een cherub met een vlammend
zwaard bewaakt de toegang tot het paradijs.
Maar we kennen ook bijbelse engelen die boodschappers van
God zijn en aan mensen
verschijnen. Abraham kreeg bezoek van drie mannen die hem een
nakomeling beloven, zonder dat hij wist dat het engelen waren (Gen.18).
Jozef ziet een engel in zijn droom die hem zegt Maria tot zijn vrouw te
nemen, Maria zélf krijgt Gabriel op bezoek die haar aanzegt dat
zij moeder zal worden van de Allerhoogste en bij het lege graf zitten
twee engelen die zeggen dat Jezus verrezen is.
Niemand verbaast zich over deze ‘boodschappers’. Het lijken
gewone mensen, maar zij hebben een bijzondere boodschap, een boodschap
die ervaren wordt als een boodschap van God. Engelen zijn de middelaars
tussen hemel en aarde. Of engelen echt ‘bestaan’ is een
moeilijke vraag, want het woord ‘bestaan’ is dubbelzinnig.
Engelen bestaan niet zoals mensen of dingen bestaan, zichtbaar en met
een bepaalde vorm. Misschien zijn het geestelijke wezens, maar we
kunnen ze ook verstaan als een beeld van Gods liefdevolle nabijheid.
Gods aanwezigheid dringt binnen in ons menselijk leven. God is met ons
begaan, wil ons behoeden, bewaren, beschermen, genezen, ons verstand
verlichten en de goede weg wijzen. We bidden God om een veilige reis,
om bescherming tegen het kwaad dat ons bedreigt, om genezing. Of het de
engelen zijn die ons bijstaan of God zelf – wij vertrouwen ons
toe aan een Werkelijkheid die groter is dan wijzelf zijn.
Hoe troostrijk en
ontroerend is het gezang ‘In paradisum’, dat tijdens een
uitvaart gezongen wordt als de kist de kerk wordt uit-gedragen:
‘De engelen, zij moge u geleiden naar het paradijs
…’. Met dit gebed geven wij de overledene uit handen en
vertrouwen hem of haar toe aan Gods barmhartigheid. Tot onze laatste
gang worden wij begeleid door de engelen.
In de loop der eeuwen
zijn engelen talloze malen afgebeeld in de kunst. Het is een onderwerp
dat de verbeelding van kunstenaars prikkelt, want het gaat over wezens
die ‘geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord’. De
afbeeldingen variëren van ingetogen engelen op iconen tot
imponerende engelen met stevige vlerken. Ik was getroffen door
één van de engelen die Paul Klee tekende in 1939, de
‘Schellen-Engel’. Het lijkt erop dat Klee de engel in
één lijn heeft neergezet, als een ‘hulplijn’
tussen hemel en aarde. Eén voet gestrekt naar voren, maar
tegelijkertijd kijkt hij achterom, met een glimlach. Er hangt een
belletje aan zijn gewaad. Dat maakt de engel bijna tot een nar. Als een
engel een boodschapper van God is, dan laat deze engel ons iets zien
van de lichtheid, de geestigheid en de blijmoedigheid van God.
Ongecompliceerde eenvoud.
Zr. Mirjam c.r.s.s.
|
.
|
Kerkblad nr.190 14 augustus 2011
|
|
|
|
"Ongelooflijk gelovig..."
|
|
De zending van
Jezus lijkt, zo lezen we bij Matteüs15, 21-28, beperkt te zijn tot
Israël: ‘Alleen tot de verloren schapen van het huis van
Israël ben Ik gezonden’. Jezus spreekt deze woorden in een
situatie waarin het heil van joden en heidenen tegenover elkaar komt te
staan. Na een woordenwisseling met de farizeeën en
schriftgeleerden vertrok Jezus naar het gebied van Tyrus en Sidon. Hij
zoekt rust en stilte, wil even anoniem op vreemde bodem verblijven.
Maar Hij blijft er niet onopgemerkt. Een kananese vrouw, de moeder van
een bezeten dochter, herkent Hem. Zij roept luidkeels om hulp:
‘Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David, want mijn dochter
wordt vreselijk gekweld’. Maar Jezus gaf haar geen antwoord. De
vrouw, overtuigd van Jezus’ profetische krachten, houdt vol en
blijft aandringen: ‘Heer, help mij’. Dan reageert Jezus:
‘Het is niet goed het brood dat voor de kinderen is bestemd aan
de honden te geven’.
De vrouw hoort haarfijn de aarzeling en de speelse ironie in het
antwoord van Jezus. En zij zegt Hem: ‘Jawel Heer, ook de honden
eten van de kruimels die van de tafel van de kinderen vallen’.
Door het geloof van deze vrouw helpt zij Jezus over zijn aarzeling heen
en Hij zegt haar: ‘Vrouw, groot is je geloof, ga naar huis, je
dochter is genezen’.
Ja, groot is haar geloof
en diep haar vertrouwen. En wij? Durven wij zo pretentieloos te
geloven? Vertrouwvol te blijven bidden en vragen, om zo het hart van
Jezus te raken en Hem de kans te geven Messias te zijn, gekomen voor
ieder van ons en voor allen?
Zr. Margareth c.r.s.s.
|
|
Augustus- een goede herder
|
|
Ieder jaar gedenkt de
kerk op 28 augustus Augustinus, één van de vele heiligen
op de liturgische kalender. In de meeste kerken zal zijn naam worden
genoemd en zal gebeden worden om zijn voorspraak. Maar in onze
Associatio van Reguliere Kanunnikessen van het Heilig Graf wordt
Augustinus gevierd als een hoogfeest, omdat wij zijn ‘Regel voor
de Gemeenschap’ als leidraad voor ons leven hebben. Hij is de
geestelijke vader van onze Orde, en dat betekent dat wij de liturgie op
28 augustus afstemmen op zijn gedachtenis en feestelijk vieren. Zelfs
de zondagsliturgie moet wijken voor dit feest.
Er is in dit kerkblad
vaker geschreven over Augustinus en op de achterzijde treft u altijd
een kort citaat uit zijn werken. Op die manier proberen wij zijn
gedachtegoed onder de aandacht te brengen. Over Augustinus valt veel te
zeggen: hij schreef ‘De Belijdenissen’, een wereldberoemd
boek over zijn geestelijke weg, hij was een geniale theoloog die voor
de kerk van het westen veel betekend heeft, hij heeft een Regel voor
kloostergemeenschappen geschreven die tot op vandaag door religieuzen
wordt geleefd. Maar Augustinus was bovenal een pastor, een man die het
Woord verkondigde en zorg had voor de gelovigen.
Na zijn bekering en
doop in 387 had Augustinus zich teruggetrokken uit de wereld voor een
leven van studie en gebed. Maar onverwacht en ook tegen zijn zin werd
hij in 391 door het volk naar voren geschoven om tot priester te worden
gewijd. De bisschop van Hippo Regius (een havenstad in Noord-Afrika)
had dringend iemand nodig die kon preken, en hij deed daarvoor een
beroep op Augustinus, die bekend stond om zijn redenaarstalent.
Augustinus wilde die taak op zich nemen, maar vroeg eerst een jaar
studieverlof aan zijn bisschop om de H.Schrift te bestuderen. Preken
betekende het Woord van God verkondigen, maar Augustinus vond zichzelf
daartoe nog niet voldoende bekwaam. Na dat jaar van studie begint hij
te preken in de kerk van Hippo en hij zal dat bijna 40 jaar lang
blijven doen. Ook als hij later bisschop wordt, is zijn eerste taak de
verkondiging van het Woord.
Een bisschop preekte
iedere zondag tijdens de eucharistie-viering, vaak op zaterdag- en
zondagavond tijdens de vespers, en op feestdagen. Men schat dat
Augustinus ongeveer 6000 á 7000 preken heeft gehouden als
priester en bisschop. Daarvan zijn er ongeveer 800 bewaard. Augustinus
schreef zijn preek nooit van te voren op, maar improviseerde tijdens de
liturgie.
Geschoold in de retorica was dat voor hem geen probleem. Achter in de kerk zaten notarii,
schrijvers, die zijn preek opschreven, nadien uitwerkten en
kopieën maakten. Reeds tijdens het leven van Augustinus werden
zijn preken verspreid en genoten ze grote faam.
Augustinus leefde zelf
uit de H.Schrift. Hij had haar intens gelezen en in zich opgenomen en
ieder vrij moment in zijn drukbezette leven besteedde hij aan de lezing
van de Schrift. Hij beschouwde de Schrift als een geneeskrachtig boek,
een kruidenboek. Het was geschreven om de mens heel te maken, te
genezen. Vanuit deze visie preekte Augustinus voor het volk. Tijdens de
liturgie legde hij de Schrift uit, actualiseerde haar en gaf
voorbeelden uit het dagelijkse leven. Zijn preken duurden soms enkele
uren! Hij preekte voor volle kerken, maar ook voor een klein publiek.
Het kerkvolk luisterde gespannen en reageerde met instemming of
afkeuring. Het moet een levendig gebeuren zijn geweest. Augustinus
wilde bovenal zijn gelovigen onderrichten, hij wilde ze inzicht en
begrip bijbrengen zodat ze de diepe betekenis van het geloof zouden
ontdekken, en niet ontvankelijk waren voor de vele ketterijen die
rondwaarden. Augustinus wist uit eigen ervaring hoe gemakkelijk een
mens op dwaalwegen raakt.
Eén van de
grootste verdienste van Augustinus is geweest dat híj, het
grootste genie van de christelijke oudheid, zijn geestelijke inzichten
heeft uitgelegd aan het eenvoudige en grotendeels ongeletterd kerkvolk
van Hippo. Het moet voor hem een leerschool zijn geweest om kleingeld
te maken van zijn grote theologische inzichten en visies. Maar naast
een voortreffelijk predikant was Augustinus een zorgzame pastor voor
zijn kerkgemeenschap. Hij had oog voor de armen, redden mensen uit de
handen van slavenhandelaars, beschermde zijn gelovigen voor het geweld
van rovers, bevorderde de onderlinge eenheid en sprak recht omwille van
de vrede in de gemeenschap. Augustinus beleefde zijn zorg voor de ander
in een groot vertrouwen op Jezus Christus. Want ín de mens die
zorg geeft aan een ander, is Christus bezig. Zo wilde Augustinus pastor
zijn: in dienst van de ene herder, de ‘pastor bonus’.
Zr. Mirjam c.r.s.s.
|
. |
|