.
 
  PRIORIJ EMMAUS Maarssen

  Aktueel "Overwegingen"

  

Kerkblad nr. 224   1 januari 2017

Een huis met een ziel
Het aanstaande afscheid van de Priorij zal ons zwaar vallen.
Iedereen die de Priorij wat beter kent, ervaart de bijzondere architectuur en welke uitwerking dat heeft op zijn bewoners. Dit huis is méér dan een efficiënt onderkomen. De architect noemde de Priorij een teken van onze samenwerking met God en dat teken moest uit de vormgeving blijken.
       De Priorij is gebouwd vanuit de binnenhof. Het is als een bloem die zich vanuit de knop ontvouwt. In het centrum van de binnenhof staat het ankerkruis, op een stenen verhoging, een verbeelding van de berg Golgotha. Alle werkruimten liggen om de binnenhof, zodat ons leven de hele dag draait om die binnenhof, om het kruis. Het richt de aandacht naar binnen. De gangen en ruimten zijn in een goede maatverhouding gebouwd, strak en sober. Ornamenten zijn overbodig, maar het spel van licht en schaduw krijgt alle kans.
       Dit weldoordachte huis heeft ons al die jaren geïnspireerd, of beter gezegd, gevormd. Het huis heeft onze ziel gevormd. Wat doet het aan een mens om in een huis te wonen dat volgens de goede maten is gebouwd, sober en helder, een huis dat verstilling en concentratie bewerkt en ons opent voor schoonheid en contemplatie? De Priorij is voor ons een geschenk uit de hemel geweest, het heeft ons geholpen om toegewijd te leven. Omziende kunnen wij slechts dankbaar zijn dat wij zo lang in deze Priorij hebben mogen wonen. Wij zijn bevoorrechte mensen geweest.
       We laten een huis achter met een ziel, een binnenkant, in de hoop dat het ook in de toekomst een "bezield" huis mag blijven, waar bezoekers geraakt kunnen worden door dat wat boven het gewone uitgaat.

Zr.Mirjam c.r.s.s

Kerkblad nr. 223
  27 november 2016

Advent-tijd van verlangen
De mens is een wezen van verlangen. Allerlei verlangens houden ons in beweging, maken ons onrustig. Het betreft dan vaak iets 'aards', zoals het verlangen naar welvaart, succes, aanzien of gezondheid. Maar in veel mensen woont ook een dieper verlangen, een verlangen naar heelwording, volkomenheid, vrede- een verlangen naar God.
     De advent is de tijd bij uitstek van het verlangen. Wij verlangen naar de komst van de Messias, naar de geboorte van God in onze wereld. We zien er naar uit, we zijn ongeduldig, maar wij kunnen Zijn komst in onze wereld niet versnellen of naar onze hand zetten. We moeten wachten, uitzien, waakzaam zijn en bovenal verlangen. In het verlangen 'verlengen' wij ons zelf naar wat of wie vóór ons ligt.
     De grote vraag is: "waar komt dat verlangen vandaan?" Gelovigen zeggen: "God zelf heeft dat verlangen in ons hart gelegd"! God heeft ons zó geschapen dat wij naar Hem zouden verlangen. Wij zijn onszelf niet genoeg, daarom verlangen wij naar de Komende, die heelheid zal schenken.
     'Je verlangen naar God is je gebed' zegt Augustinus.
Wie niet verlangt, blijft stom voor God. Maar ons verlangen kan verkoelen door de zorgen van alledag. Daarom is het goed om in de Advent de grondhouding van het verlangen weer te oefenen. Laten wij bidden om Gods komen in onze wereld, niet met veel woorden, maar met een groot verlangen.

Zr.Mirjam c.r.s.s

Kerkblad nr. 222   16 oktober 2016

Onze vader
Het meest vertrouwde gebed voor iedere christen is het Onze Vader. Het is een gebed dat iedereen kent, dat samen gebeden kan worden, maar ook alleen, in de intimiteit van het persoonlijk gebed. Volgens de evangelische traditie is dit het gebed dat Jezus zélf aan zijn leerlingen heeft geleerd. Dat maakt het gebed bijzonder want bidden met de woorden van Jezus brengt ons dichter bij Hem en de Vader.
     De zeven beden van het Onze Vader zijn ook zorgvuldig opgebouwd. In de eertse drie beden vragen wij om Gods komen in de wereld: uw naam worde geheiligd, uw koninkrijk kome, uw wil geschiede. Daarna leggen wij onze node voor en vragen om het dagelijks brood, vergeving van de schulden, om niet te bezwijken bij beproeving en om bevrijd te worden van het kwaad.
     Hoewel dit gebed door alle christenen gebeden wordt is er geen gemeenschappelijke tekst. De verdeeldheid van de christenen komt aan het licht als ze in een gebedsdienst samen het Onze Vader bidden. Dat geldt voor katholieken en protestanten, maar ook voor Nederlanders en Vlamingen. De bisschoppen van Nederland en België hebben opdracht gegeven aan een commissie om tot één gemeenschappelijke tekst te komen. Deze is onlangs vastgesteld en vanaf de 1e zondag van de Advent zal deze tekst voortaan in de eucharistievieringen gebeden worden. Het zal even wennen zijn, maar het is ook een stap naar meer gezamenlijkheid onder de christenen en dat is de moeite waard. De nieuwe tekst luidt:

Onze Vader, die in de hemel zijt
uw naam worde geheiligd,
uw rijk kome
uw wil geschiede
op aarde zoals in de hemel.
Geef ons heden ons dagelijks brood
en vergeef ons onze schulden
zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren
en breng ons niet in beproeving
maar verlos ons van het kwade.


Zr.Mirjam c.r.s.s
 
 
Kerkblad nr. 221    augustus 2016

Augustinus - geloven in gemeenschap

Op zondag 28 augustus a.s. vieren wij het hoogfeest van de heilige Augustinus. Het gebeurt niet vaak dat wij op zondag een heilige vieren, maar voor Augustinus mogen wij een uitzondering maken. Hij is namelijk de "regelgever" van onze Orde, dat wil zeggen dat wij naar zijn kloosterregel en spiritualiteit leven.
Augustinus schreef zijn "Regel voor de gemeenschap" rond het jaar 400. Het is een klein boekje waarin hij een aantal grondleinen voor het religieuze leven beschrijft. Zoals de titel al aangeeft, legt hij grote nadruk op het leven in gemeenschap.
Het religieuze leven is voor hem een gezamenlijk opgaan naar God, éen van hart en éen van ziel.
Wie in een kloostergemeenschap gaat wonen, treft daar een reeds bestaande communiteit aan. We kunnen onze medezusters niet uitkiezen, maar die worden ons gegeven. En ze worden ons gegeven opdat wij dóor en mét hen zouden groeien in geloof. Augustinus spoort ons aan om God te eren door onze naasten lief te hebben. Hij zegt letterlijk dat wij vooruitgang maken in het geloof als wij meer zorg hebben voor onze naasten dan voor onszelf. Door het appel dat de gemeenschap op ons doet, relativeren wij onze eigen behoeften en worden wij losgeweekt van onze ik-gerichtheid.
Zo worden wij vrij van eigenliefde en gaan wij open voor onze naasten en voor God. Het is deze geestelijke weg  die Augustinus beschrijft in zijn Regelen die ons inspireert tot op vandaag.

Zr.Mirjam c.r.s.s.
.
Kerkblad nr. 220    26 juni 2016

Maria Magdalena

Afgelopen week werd ik prettig verrast door een berichtje op een katholieke website. Paus Franciscus heeft besloten om in dit "heilig jaar van de barmhartigheid" Maria Magdalena een eigen feestdag op de liturgische kalender te geven.Tot nu toe werd op 22 juli  slechts de gedachtenis van Maria Magdalena gevierd, maar nu krijgt ze een opwaardering: van gedachtenis naar feestdag!
Maria Magdalena is de traditie ingegaan als een zondares die tot bekering kwam. Zij wordt (ten onrechte) geidentificeerd met de naamloze zondige vrouw die de voeten van Jezus zalfde en ze met haar haren afdroogde.
De laatste jaren heeft men meer oog gekregen voor het prachtige verrijnzenisverhaal in Johannes 20, waar Maria Magdalena op Paasmorgen in de graftuin zoekt naar het lichaam van haar gestorven meester en de tuinman ontmoet.
Zij wordt bij haar naam geroepen, keert zich om (!) en ziet dat het de Heer is. Direct gaat zij naar de leerlingen om te verkondigen dat de Heer verrezen is. Maria Magdalena wordt daarom de "apostel van de apostelen" genoemd. Zij is de eerste die het goede nieuws van de verrijzenisvertelt. Terecht heeft de Kerk besloten om haar dezelfde waardigheid als de (mannelijke) apostelen te geven en dit te vieren met een feestdag.
Maria Magdalena heeft een prominente plaats bij de Kanunnikessen van het Heilg Graf: zij heeft als eerste vrouw getuigt van haar ontmoeting met de Verrezen Heer. Wij zijn trots op de eer die haar nu toe komt.
Zr.Mirjam c.r.s.s.
.
Kerkblad nr. 219    17 april 2016

Huis van God, huis van mensen
De meest dierbare plaats van onze priorij is de kerk. Het is de ruimte waar wij vier keer per dag samenkomen om te bidden, om God lof te  zingen, maar het is ook de ruimte waar we door de dag zomaar even kunnen binnenlopen en alleen kunnen zijn. Een moment van stilte, van overweging, van ontmoeting met God. De kerk is de vrijplaats van God. Augustinus zegt in zijn ‘Regel voor de Gemeenschap’ dat de kerk voor niets anders gebruikt mag worden dan voor gebed.
Bij de kerkwijding is de kerk onttrokken aan het profane gebruik en toegewijd aan de eredienst. Daarmee is het een huis van God geworden, een sacrale ruimte. Onze kerk is minimaal ingericht, maar wát er staat heeft betekenis, het zijn de symbolen van ons geloof: het altaar, als symbool van Christus, de lezenaar, waar het Woord van God gelezen en verkondigd wordt, het tabernakel met het eucharistisch brood, de Godslamp als teken van Gods presentie onder ons. De inrichting van de kerk helpt ons om in te keren, om ons te richten op God.
Anderzijds is de kerk ook een huis van en voor mensen, een plaats van samenkomst om te vieren. In de afgelopen 50 jaar is de kerk de plaats geworden waar onze gemeenschap haar lief en leed heeft gevierd. Zusters hebben er hun professie uitgesproken, we hebben er met dankbaarheid jubilea gevierd en we hebben vanuit deze kerk onze overledenen begraven.
Op 28 april vieren wij dat het 50 jaar geleden is dat de kerk van de Priorij is geconsacreerd door kardinaal Alfrink. Wij zeggen God dank voor deze heilige ruimte, waar wij iedere dag mogen samenkomen om voor Zijn Aanschijn te treden en het leven te vieren. 

Zr.Mirjam c.r.s.s.

Kerkblad nr. 218    21  februari 2016

Paasgeloof

‘ … en vluchten weg van het graf, want huiver en ontzetting heeft hen bevangen’. Dit schrijft het oudste evangelie over de vrouwen bij het graf op Paasmorgen en met deze zin eindigt het evangelie van Marcus (Mc.16,8). In latere tijd heeft men er nog een geruststellend slot aan toegevoegd, want men vond het niet passend dat het evangelie eindigde met verwarring en ontzetting.
    Toch is het geloofsgetuigenis van Marcus heel treffend. Geloven in opstanding, in leven voorbij de dood, is niet vanzelfsprekend. De vrouwen bij het graf hebben waarschijnlijk iets vermoed van een groot geheim en dat heeft hen vervuld met heilige huiver. Een huiver die hen in verwarring deed wegvluchten van het graf. Deze ervaring moet een onuitwisbare indruk op hen hebben gemaakt waardoor hun leven definitief is veranderd.
    Een diep geheim over de zin van het menselijk leven schreeuw je niet van de daken, daarvoor is het te kwetsbaar, te broos. De vrouwen zullen tijd nodig gehad hebben om over hun geloofs-ervaring na te denken en het te delen met anderen. Geloven in Pasen moet groeien en het begint met verwondering, verstilling, huiver.
    Wij kunnen ons spiegelen aan de vrouwen bij het graf. Dat wij in trouw en toewijding aan het dagelijks leven ons laten raken door de aanwezigheid van de Verrezene en dit geheim, op onze eigen tijd, de wereld indragen. 

Zr.Mirjam c.r.s.s.

Kerkblad nr. 217    27 december 2015

"Geboren uit een vrouw, geboren onder de wet"
Op 1 januari, de octaafdag van Kerstmis, viert de kerk het feest van Maria, de Moeder van God. Op 25 december is alle licht gevallen op het kind dat ons geboren is, nu valt het accent op Maria, zijn moeder. We zeggen vaak dat een kind op zijn moeder lijkt, maar misschien kunnen we ook zeggen dat de moeder op het kind lijkt! Maria moet vol van Gods genade zijn geweest om zo’n bijzonder kind ter wereld te brengen. Op het Concilie van Efese in 431 heeft de kerk daarom in geloof uitgesproken dat Maria “Theotokos’ is, de Godbarende. Dat feest vieren wij als octaafdag van Kerstmis. Het maakt Kerstmis compleet.
Hoewel het een oud Mariafeest is, wordt het pas sinds 1969 op 1 januari gevierd. Tot die tijd vierde men op de octaafdag de Besnijdenis van de Heer. De besnijdenis is een ritueel dat plaatsvindt op de 8e dag na de geboorte als teken van opname in het joodse volk en in het Verbond. Door de besnijdenis te gedenken worden wij herinnerd aan het jood-zijn van Jezus: Jezus als man van de Tora, die de wet van God heeft geleefd en tot voltooiing gebracht.
In het evangelie van 1 januari lezen wij dat Maria (een joodse vrouw!) mediteert over alles wat zij gezien en gehoord heeft en dit bewaart in haar hart. Moge wij zijn als Maria en gaan zien dat de pasgeborene de Zoon van God is en de vervulling van de Schriften.
.

Zr.Mirjam c.r.s.s.

Kerkblad nr. 216    31 oktober 2015

Totdat Hij komt...
De feesten van Allerheiligen en Allerzielen zijn de laatste grote feesten van het kerkelijk jaar. Buiten zet de herfst nu echt door, het wordt kouder, het blad valt, de natuur trekt zich terug. Ook de liturgie van de Kerk gaat haar laatste fase in. Nog enkele weken en dan sluiten we dit kerkelijk jaar af met het feest van Christus Koning. Heel het kerkelijk jaar draait om het mysterie van Christus: het uitzien naar zijn komst in deze wereld, zijn geboorte, zijn leven, lijden, sterven en verrijzen, de uitstorting van zijn Geest en zijn tronen in heerlijkheid. Ieder jaar opnieuw doorlopen we deze cyclus.
       Het kerkelijk jaar kan de indruk wekken dat we in een mallemolen zitten, die eindeloos ronddraait, zonder dat we verder komen. Maar dat is niet zo. De liturgie is te vergelijken met een wenteltrap, die al ronddraaiend steeds hoger of dieper komt. De zin van de terugkerende liturgie is dat wij meer en meer Christus leren kennen en aan Hem gelijkvormig worden. De grote feesten zijn zo diepzinnig, dat wij ze steeds opnieuw moeten vieren om oog te krijgen voor het perspectief dat het feest aan ons leven geeft.
      Toch vieren we in de liturgie niet het verleden, maar de toekomst, de ‘eindtijd’. Het gaat om de toekomst van God, die in Jezus Christus aan het licht is gekomen. Wij vieren de liturgie ‘totdat Hij komt’. We beginnen een nieuw kerkelijk jaar in het vertrouwen dat Hij de ‘Komende’ is en dat ons verlangen Zijn komst versneld.

Zr.Mirjam c.r.s.s.

Kerkblad nr. 215    13 september 2015

"Mijn vrede geef Ik u..."

Zondag 20 september is het Vredeszondag. In een wereld die snakt naar vrede is het goed om een Vredesweek en een Vredeszondag te hebben. Het brengt het verlangen naar vrede onder de aandacht en attendeert op projecten waar kleine stappen gezet worden op de weg van de vrede. Toch is vrede méér dan de afwezigheid van oorlog en  geweld.
Het Hebreeuwse woord voor vrede is ‘sjaloom’. Dat is niet zomaar een dagelijkse groet in het voorbijgaan. In het Oude Testament heeft het een diepe betekenis: het is de verzamelnaam voor alle messiaanse gaven, het duidt op volheid van leven, heelheid en voorspoed. Vrede is het Godsgeschenk bij uitstek aan de mensen, het is Gods aanwezigheid zelf.
Als Jezus in de Afscheidsrede tegen zijn leerlingen zegt ‘Mijn vrede geef Ik u, mijn vrede laat Ik u’ doelt Hij op die allesomvattende heelheid. Wie zoals Jezus leeft in verbondenheid met de Vader en met mededogen voor zijn naaste, zal een diepe vrede in zijn hart ervaren. Het is een vrede die de wereld niet geven kan.
Vanuit de vrede in het eigen hart kunnen mensen vredestichters worden. Alleen wie de bron van vrede in het eigen hart vindt, kan een vredestichter worden in de wereld, dichtbij of veraf. Hoezeer wij ons ook moeten inspannen voor vrede, uiteindelijk blijft het een gave van God. Daarom is goed om op Vredeszondag God te herinneren aan zijn belofte van vrede.

Zr.Mirjam c.r.s.s.

Kerkblad nr. 214    12 juli 2015

Geprezen zijt Gij...

Paus Franciscus blijft een man van verrassingen. Onlangs verscheen zijn tweede encycliek, waarin hij schrijft over de zorg voor de schepping, een hoogst actueel thema. Opmerkelijk is dat hij de encycliek niet, zoals gebruikelijk, alleen richt aan de katholieken, maar aan iedereen in de hele wereld! Het geeft de urgentie van het onderwerp aan. Het behoud van de schepping is voor iedereen van belang, voor christenen én niet-christenen. Het gaat immers om ‘de zorg voor ons gemeenschappelijk huis’, zoals de ondertitel van de encycliek luidt. De schepping is inderdaad als een huis waarin wij wonen, als een dak boven ons hoofd en de grond onder onze voeten.

De paus begint de encycliek met de woorden ‘Laudato Si’, ‘Geprezen zijt Gij’. Deze woorden ontleent hij aan het Zonnelied van Franciscus van Assisi. Als paus heeft hij de naam gekozen van deze  heilige en de naam staat voor een programma. Paus Franciscus heeft oog voor de armen en kwetsbaren in de samenleving en verkondigt bovenal Gods barmhartigheid. Franciscus van Assisi had ook een grote liefde voor de natuur. In 1225 schreef hij het beroemde Zonnelied. Hierin bezingt hij de schepping en spreekt over de schepselen als broeders en zusters. Het getuigt van een diepe verbondenheid met alles wat leeft. In ieder schepsel komt Gods aanwezigheid aan het licht. Vanuit die spirituele traditie roept paus Franciscus ons op tot een ‘ecologische bekering’. We kunnen de zorg voor de schepping niet overlaten aan de regeringen en de internationale klimaattop. Het vraagt ook van ons persoonlijk een andere levensstijl, een echte bekering.   

Zr.Mirjam c.r.s.s.



Kerkblad nr. 213    17 mei 2015

God in reliëf

De zondag na Pinksteren vieren wij het Hoogfeest van de Drie-Eenheid, ook wel Drievuldigheidszondag genoemd. Nadat we in de grote feesten van het kerkelijk jaar Vader (Kerstmis), Zoon (Pasen) en heilige Geest (Pinksteren) hebben gevierd, gedenken we de Drie-Ene God. Sommige voorgangers vinden het de moeilijkste zondag van het jaar om over te preken. Eén God en drie personen? Is de Drie-Ene God niet een ingewikkelde theologische constructie, die ver weg staat van het gewone geloofsleven?
        Het geloof in de Drie-Ene begint juist in het gewone geloofsleven: wij zijn gedoopt in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest, aan het begin en het einde van een viering of een gebed maken wij een kruisteken in de Naam van de Vader, Zoon en heilige Geest, we belijden in de geloofsbelijdenis ons geloof in Vader, Zoon en Geest en bij het bidden van de psalmen sluiten wij iedere psalm af met de doxologie: ‘Eer aan de Vader en de Zoon en de heilige Geest’.
        Spreken over God Vader Zoon Geest is iets anders dan zomaar over God praten. God Vader Zoon Geest geeft iets weer van onze relatie met God. Het is een relatie die gekleurd wordt door God Schepper die ons het leven geeft, de Zoon die ons het gelaat van God heeft geopenbaard en de Geest die ons de Liefde leert. Een theoloog noemde de Drie-Ene ooit ‘God in reliëf’. God is niet zomaar een blinde onbekende kracht, maar een God die zich kennen laat in Vader, Zoon en heilige Geest. Een God die je vertrouwen kunt.
                

Zr.Mirjam c.r.s.s.

.
.
Kerkblad nr. 212     29 maart 2015

Verrijzenisgeloof


Afgelopen januari konden we in de krant lezen dat, blijkens een recent onderzoek, 53% van de Nederlanders gelooft in een leven ná de dood. Dat is opmerkelijk want het geloof in een persoonlijke God is juist afgenomen. Dat leven na de dood geven veel mensen de klassieke naam ‘hemel’, hoewel in die hemel geen God te vinden is. Het is een soort walhalla zonder God. Mensen vinden het een prettige gedachte dat over de grenzen van de dood heen hun leven doorgaat en dat kan, wat hen betreft, ook wel zonder God.
       Verrijzenisgeloof is iets anders. Geloven in verrijzenis is geloven in de weg van Jezus Christus, zoals het evangelie het ons tekent. Dat is leven in verbondenheid met de Vader en met de mensen die op je weg komen. Ingaan op het appèl dat op je gedaan wordt en meebewegen met de Geest die in ons woont en ons naar de voltooiing stuwt. Het is een leven waarbij je jezelf steeds meer uit handen geeft en toevertrouwt aan Gods genade. Als die levensweg ten einde loopt mogen we erop vertrouwen dat God ons opneemt in zijn goddelijk leven.
       Verrijzenis is niet zomaar opstaan. Verrijzen word je gegeven in een ontmoeting, een relatie. Alleen als wij tijdens ons leven in relatie met God hebben geleefd, kan ons verrijzenis worden geschonken. Niet om ons prettige aardse leven voort te zetten, maar om binnen te gaan in Gods werkelijkheid, een werkelijkheid die geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, maar die is weggelegd voor hen die geloven.                

Zr.Mirjam c.r.s.s.




Kerkblad nr. 211     25 januari 2015

Weest waakzaam!

In het evangelie worden wij verschillende keren gemaand om waakzaam te zijn. Een mooi beeld van die waakzaamheid is de parabel van de tien bruidsmeisjes, waarvan vijf hun lamp met olie hadden gevuld en klaar stonden om hun Heer tegemoet te gaan, terwijl de andere vijf de zaken op hun beloop lieten en zich niet hadden voorbereid. Ook Paulus spoort aan tot waakzaamheid als hij zegt: ‘Laten wij dan niet slapen als de anderen, maar waken en nuchter zijn’. (I Tess.5).

Waken is een oude spirituele praktijk, die al in de eerste eeuwen van het christendom werd beoefend. Waken en bidden zijn ook met elkaar verweven. In sommige kloosters wordt de nachtwake gehouden: vroeg in de morgen staat men op om psalmen te zingen en Schrift te lezen. Al biddend doorwaakt men de nachtelijke uren en ziet uit naar het licht van de morgen.
Waken heeft te maken met wachten. Men ziet verlangend uit naar de komst van iemand of iets, maar dat vraagt een sterke innerlijke houding want je weet immers niet wanneer het zal gebeuren. Wie waakt heeft een lange adem nodig. Waken heeft ook van doen met bewaken, beschermen, behoeden. Het wil beschermen wat kwetsbaar is, wat bedreigd wordt. ‘God waakt over heel zijn volk’, zegt ps.121. Waken is wakker blijven, bewust aanwezig zijn bij de dingen, bij de mensen, bij jezelf.
Waken is een grondhouding die ons in de Veertigdagentijd goed past. Dat is een tijd om waakzaam te zijn, nuchter en wakker van geest, om te zien hoe God present is in ons leven en hoe Hij tot ons spreekt. Het helpt ons om te gaan leven als kinderen van het licht, want daartoe zijn wij geroepen

Zr. Mirjam c.r.s.s.

Kerkblad nr. 210     30 november  2014

Gaudete-Verheugt U! 

Zondag Gaudete, de derde zondag van de Advent, heeft in onze gemeenschap altijd een bijzondere betekenis gehad. Op zondag Gaudete 1939 ontving onze toenmalige communiteit, dochterhuis van Turnhout, via een brief van mgr. A.F. Diepen, bisschop van Den Bosch, het bericht dat zij van Rome autonomie had gekregen. In de annalen staat het volgende vermeld: ‘Vandaag, op 17 december, zondag Gaudete, na het ontbijt, hebben wij plechtig lezing gegeven van dit stuk in het kleine reftertje waar het hele convent vergaderd was. Daarna, om 10 uur, zijn wij allen samen naar de kapel gegaan en hebben wij een plechtig Te Deum gezongen.’
Na lang wachten werd het grote verlangen van de jonge communiteit vervuld: zij werd een zelfstandige Priorij in Nijmegen. De jonge gemeenschap, bestaande uit zeven zusters, mocht haar levenskracht bewijzen, zij mocht op eigen wijze gestalte geven aan de oude spiritualiteit van de Orde van het Heilig Graf.
Dit jaar gedenken we op bescheiden wijze de 75e verjaardag van onze autonomie. Een lange weg is afgelegd van Nijmegen naar Maarssen, onderweg is veel gebeurd en tijden zijn veranderd. Maar het vertrouwen op de levende Heer in ons midden is gebleven. 
In de liturgie van zondag Gaudete horen we ‘De Heer is nabij’. Dat is de wonderlijke paradox van de Advent: Hij die komt, is reeds aanwezig en ons nabij. Moge deze woorden uit de liturgie ons bemoedigen en vertrouwvol verder doen gaan.

Zr. Mirjam c.r.s.s.

Kerkblad nr. 209     12 oktober  2014

Heer, herinner U de namen

Oktober en november zijn de maanden van het afscheid nemen en loslaten. De natuur toont zich nog één keer in haar mooiste kleurenpracht en trekt zich dan terug voor de winter. De late herfst roept een gevoel van melancholie op. Juist in dat jaargetijde viert de kerk Allerheiligen en Allerzielen. Terwijl de natuur sterft viert de kerk dat de dood niét het laatste woord heeft. We gedenken de mensen die ons zijn voorgegaan en met wie wij ons nog steeds verbonden voelen.

Een lied voor Allerzielen dat mij altijd weer ontroert, begint met de woorden: ‘Heer, herinner U de namen, van hen die gestorven zijn’. Het is een oermenselijke bede, want het toont onze angst dat God de gestorvenen zou vergeten! Als God hun namen vergeet, zijn ze verloren, dan zijn ze definitief weg. De naam is de uitdrukking van het diepste wezen van een mens. Mensen ontvangen aan het begin van hun leven een naam, een naam die betekenis heeft, die doorgegeven is in een familie, een naam die met waardigheid gedragen wordt. Bij die naam zijn mensen geroepen, gekend, bemind. Een mens is zijn of haar naam.

Met Allerzielen herinneren wij God aan de namen van onze lieve doden, dat Hij hen niet vergeet, maar hun naam schrijft in de palm van zijn hand. In Hem geborgen zullen ze eeuwig leven.

Zr. Mirjam c.r.s.s.

 
Kerkblad nr.208     10 augustus  2014
   
 
Zoekgeraakt, hervonden
 

Op 28 augustus viert de Kerk de gedachtenis van de heilige Augustinus. Daar is ook alle reden voor want Augustinus is één van de meest vooraanstaande en invloedrijke theologen van de Kerk geweest. Augustinus combineerde een briljant verstand met een diep geloof en dat heeft verrassende en diepzinnige theologie opgeleverd. Zonder Augustinus zou onze Kerk er anders hebben uitgezien!

Maar Augustinus is voor mij toch vooral de hartstochtelijke Godzoeker. Hij heeft zijn geloofsweg prachtig beschreven in de ‘Belijdenissen’. De oudere Augustinus kijkt terug op zijn leven en ziet hoe God reeds vanaf zijn geboorte met hem aan het werk is. Hij beschrijft momenten en gebeurtenissen in zijn leven die hij achteraf duidt als Gods ingrijpen in zijn leven. Maar het duurt lang voor de jonge Augustinus de tekenen van God in zijn leven verstaat.

Augustinus vergelijkt zichzelf in de ‘Belijdenissen’ vaak met de jongste zoon uit de parabel van de verloren zoon (Lc.15). De jongste zoon was weggegaan uit het huis van de Vader, omdat hij dacht dat het leven buiten mooier en beter was. Maar dan komt hij tot een ander inzicht en keert terug naar het huis van zijn Vader. Zijn Vader staat op de uitkijk en sluit hem in de armen. Zo voelde de bekeerde Augustinus zich: als een mens die zoekgeraakt was, maar teruggevonden door de Liefde. Het is een wezenlijke geloofservaring, die van alle mensen en alle tijden is. De geloofsweg van Augustinus blijft ons inspireren en uitnodigen tot navolging.

Zr. Mirjam c.r.s.s.



 
Kerkblad nr.207     8 juni 2014
   
 
Herschapen worden
 

Op het feest van Pinksteren, de afsluiting van de 50-daagse Paastijd, lezen wij het evangelie waarin de Verrezen Heer bij de leerlingen binnenkomt, over hen blaast en zegt: ‘Ontvangt de heilige Geest’. (Joh.20,23). De evangelist Johannes gebruikt heel bewust het woord ‘blazen’ om te herinneren aan het scheppingsverhaal in Genesis 2,7 waar God de mens de levensadem in de neus blaast.
Johannes geeft daarmee aan dat Jezus, door het geven van zijn Geest, zijn leerlingen herschept. Hij vormt in zijn leerlingen het paasgeloof en daardoor worden zij nieuwe mensen. Hoe zouden de leerlingen (en wij!) ooit kunnen begrijpen wat verrijzenis is als de Heilige Geest hun verstand en hart niet verlicht? In het gesprek met Nicodemus had Jezus al gezegd: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Rijk Gods niet binnengaan’.
Johannes vertelt een ander Pinksterverhaal dan de Handelingen, waar de leerlingen kracht ontvangen voor hun zending om de Blijde Boodschap te verkondigen. Johannes benadrukt dat de leerlingen eerst zélf Paasmensen moeten worden. Door de gave van de Heilige Geest worden de onzekere leerlingen herschapen tot gelovige mensen. En waar het hart vol van is, loopt de mond van over … De herschepping van de mens door de Geest is een voorwaarde voor de verkonding van de Blijde Boodschap. Daarom is Pinksteren de voltooiing van Pasen.

Zr. Mirjam c.r.s.s.




 
Kerkblad nr.206      13 april 2014
   
 
De Paaskaars: Licht van Christus
 

De Paasnacht is de nacht van de symbolen: vuur, donker, licht, water, brood en wijn. Sterke symbolen die een werkelijkheid oproepen die nog verborgen is voor onze ogen. Het meest sprekende symbool vind ik de Paaskaars. In het nachtelijk duister van de binnenhof wordt de Paaskaars gewijd door het aanbrengen van de vijf wierookkorrels en door de A en Ω en het jaartal erin te griffen. Daarna wordt hij ontstoken aan het nieuwe Paasvuur. Met de opgeheven Paaskaars zingt de priester ‘Licht van Christus’ en dan wordt het nieuwe Paaslicht uitgedeeld en doorgegeven. Langzaam wijkt het duister van de nacht voor de vele lichtjes van de kaarsen. In stilte lopen wij achter dit nieuwe Paaslicht naar de kerk, zoals eens het volk van Israel zich in de woestijn liet leiden door de vuurkolom die ’s nachts voor hen uitging.
In de nog donkere kerk aangekomen wordt de Paaskaars op de speciale Paaskandelaar gezet, die midden in de kerk staat. Het is het symbool van de Verrezen Christus, het licht der wereld. Van die hoge kandelaar straalt het nieuwe licht over ons.
De priester brengt hulde aan de Paaskaars door het te bewieroken en dan zingt hij, staande vóór de Paaskandelaar, de Paasjubelzang. ‘Laat juichen … ‘, Exsultet! Een jubelzang waarin Gods grote daden bezongen worden.
‘In deze nacht hebt Gij, God, uw volk geleid uit Egypte en droogvoets zijn zij door de zee getrokken … In deze nacht heeft Christus de boeien van de dood verbroken … In deze nacht is Hij uit de dood verrezen …’ Onze God is een God van bevrijding, van leven, van nieuw begin. Toen en nu. De Paaskaars is het beeld van het Licht dat alle dood en duisternis verdrijft en ons voert naar het Eeuwige Licht van de Vader.

Zr. Mirjam c.r.s.s.




 
Kerkblad nr.205      februari 2014
   
 
Een wenkend perspectief
 

Nog enkele weken en dan begint de Veertigdagentijd. Een tijd van sober en aandachtig leven, van concentratie op het wezenlijke. Het nodigt ons uit om weer af te stemmen op de Grondtoon die ons leven draagt, maar die vaak overstemd wordt door de veelheid en de onrust van alledag.
De Veertigdagentijd lijkt misschien een strenge tijd, maar op de 2e zondag veer ik altijd op bij dat prachtige evangelie van de Gedaanteverandering op de berg Thabor. Jezus neemt zijn leerlingen Petrus, Jacobus en Johannes mee op een hoge berg en daar verandert hij voor hun ogen van gedaante: zijn gelaat begint te stralen als de zon en zijn kleed wordt glanzend als het licht. Hij is in gesprek met Mozes en Elia, de twee grote figuren uit het Oude Testament. Een lichtende wolk overschaduwt hen en uit de wolk klinkt een stem: ‘Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, luistert naar Hem.’
Een fascinerende tekst die spreekt over het geheim van God. Op die hoge berg zien de leerlingen opeens, misschien maar voor een kort moment, wie Jezus ten diepste is: een mens waarin God aan het licht komt, een mens die geheel vervuld is van zijn diepste bestemming, een mens die beeld van God is geworden. ‘Zien, soms even’.
Aan het begin van de Veertigdagentijd wordt deze tekst ons voorgehouden om te zien waartoe wij allemaal geroepen zijn. Wij mogen delen in het mysterie van Christus, want wat aan Hem gebeurt zal ook aan ons gebeuren. Als wij zijn weg gaan en ons zijn gezindheid eigen maken, dan zal God zélf onze toekomst zijn. Dan zullen ook wij eens stralen als de zon en bekleed zijn met licht. Voor minder zijn wij niet bestemd. Dat is het visioen waarmee wij de Veertigdagentijd beginnen, het wenkend perspectief dat ons bemoedigt op onze weg. Om te mogen worden wie wij in Gods ogen zijn

Zr. Mirjam c.r.s.s.




 
Kerkblad nr.204      15 december 2013
   
 
Zijt Gij de Komende?
 

In de Adventstijd leest de Kerk in haar liturgie graag uit de profeet Jesaja. Deze profeet geeft prachtige teksten en visioenen over bevrijding, vrede en gerechtigheid. Jesaja spreekt over een komende tijd van het Messiaanse Rijk waarin geen onheil en geen bedreiging meer is. In zijn visioenen ‘ziet’ hij een koning die als een vredevorst over zijn volk zal regeren, een koning die Gods volk rechtvaardig zal besturen. Hij zal opkomen voor de armen en de misdeelden redden. ‘De Geest des Heren zal op hem rusten.’

Dit koningschap is geworteld in de betekenis van de naam ‘Jahweh’, dat is: ‘Ik zal er zijn voor jou’. Met de komst van Jezus Messias openbaart deze bevrijdende God zich ten volle in onze wereld. De evangelisten hebben ieder op eigen wijze dit Messiaans koningschap herkend in Jezus.

In het evangelie van Mattheus (11,2) lezen we over Johannes de Doper, de profeet die met kracht en tederheid gewezen heeft naar de nieuwe tijd, de nieuwe wereld die is doorgebroken in Jezus van Nazareth. Maar door zijn krachtdadig optreden tegen het leugenachtig gedrag van velen belandt hij in de gevangenis. In eenzaamheid en vol twijfels laat hij aan Jezus vragen: ‘Zijt Gij de Komende, de Messias, of hebben we een ander te ver- wachten?’ Het antwoord dat Jezus hem laat brengen luidt: ‘Blinden zien, doven horen en aan armen wordt het evangelie verkondigd’. Jezus verwijst naar de momenten en gebeurtenissen waarbij mensen tot waarachtig leven komen. In eenvoudige tekenen manifesteert zich zijn zending. De twijfelende verwachting doet ook ons vragen en zoeken. Met Kerstmis krijgen we een antwoord. God komt ons nabij in de gestalte van een kwetsbaar kind. ‘Zalig wie aan Mij geen aanstoot neemt.’.

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
Epifanie: God komt aan het licht
 

Op 6 januari, of op de eerste zondag na Nieuwjaar, viert de Kerk het feest van Driekoningen. Officieel heet het echter Openbaring des Heren of Epifanie. Het is een feest dat bij de Kerstkring hoort, maar veel ouder is dan Kerstmis. De naam ‘Epifanie’ klinkt wat mysterieus en doet al vermoeden dat het uit het oosten komt. Het is een Grieks woord en betekent ‘verschijning’, ‘openbaring’ of ‘aan het licht komen’. Augustinus zegt in één van zijn preken dat Epifanie een oosters feest is en merkt dan heel geestig op dat ‘deze ster ons in het oosten opging’, met een woordspeling op de ster van Bethlehem.
       Men kan Epifanie het kerstfeest van de oosters-orthodoxe kerken noemen, maar zij vieren iets anders dan de geboorte van Jezus. Zij benadrukken met dit feest dat God zich openbaart in Jezus. Voor hen staat de goddelijkheid van Jezus Christus voorop. Zij lezen op 6 januari het evangelie van de Doop van Jezus in de Jordaan. Op het moment van de doop daalt de Geest op Jezus neer en een stem uit de hemel zegt: ‘Gij zijt mijn Zoon, mijn veelgeliefde’. Voor de orthodoxe gelovigen is dit het moment waarop de Drie-Ene God zich openbaart in de mens Jezus en zij vinden dat een veel belangrijker moment dan de geboorte van Jezus als mens in Bethlehem. Zij noemen dit feest soms ook ‘Theofanie’, Godsopenbaring. In sommige kerken van de orthodoxie worden naast het evangelie over de doop ook andere ‘openbaringen’ gelezen, zoals de Aanbidding van de Wijzen en het wijnwonder in Kana. Maar tot op vandaag staat in de orthodoxe kerken op 6 januari de Doop van de Heer centraal.
       De kerken van het westen namen het feest van Epifanie over van de oosterse zusterkerken, maar wel in gewijzigde vorm. Het westen bleef Kerstmis vieren op 25 december, de datum van het Romeinse Zonnewendefeest. De heidense viering van de terugkeer van het licht werd gekerstend door de geboorteviering van Christus, de ‘zon der gerechtigheid’. Op Epifanie vierde de Kerk van Rome het feest van de Aanbidding der Wijzen. De wijzen uit het oosten staan symbool voor de heidense volken die van verre komen om de nieuw geboren koning goddelijke eer te betuigen. Matteus schrijft over het bezoek van de wijzen en verhaalt: ‘Zij gingen het huis binnen, zagen er het kind met zijn moeder Maria en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde.’ Letterlijk staat er dat zij prosterneerden d.w.z. ter aarde neervielen. Zij vielen ter aarde uit ontzag voor het goddelijke. In de pasgeborene openbaarde God zich aan hen. In Jezus wendt God zich tot de mensheid, komt God aan het licht. De pasgeborene is de ware Koning. Epifanie is eigenlijk het feest van Christus Koning.
       Voor de Kerk was het evangelie van de Aanbidding der Wijzen ook de vervulling van de profetie van Jesaja 60: ‘Sta op, laat het licht u beschijnen, Jeruzalem, want de Zon gaat over u op en de glorie van de Heer begint over u te schijnen. Volkeren komen af op uw licht, koningen op de luister van uw dageraad.’ Jezus brengt niet alleen heil, volheid van leven voor Israel, maar voor álle volken, en daar zijn de drie wijzen uit het oosten het beeld van.
       Dat in de westerse kerk op 6 januari de Aanbidding der Wijzen centraal staat, neemt niet weg dat ook de Doop van de Heer en de Bruiloft van Kana een rol spelen op het feest van Epifanie. In het verhaal van Jezus’ doop door Johannes de Doper wordt de ware identiteit van Jezus onthuld: hij is de Messias, de Gezalfde van God. De zondag ná Epifanie wordt de Doop van de Heer gevierd en daarmee wordt de kersttijd afgesloten. In het verhaal van de Bruiloft van Kana vertelt de evangelist Johannes dat Jezus in het dorp Kana te gast was op een bruiloft. Toen de wijn opgeraakt was, veranderde Hij op verzoek van zijn moeder Maria water in wijn.‘Zo maakte Jezus te Kana in Galileia een begin met de tekenen en openbaarde Hij zijn heerlijkheid.’
       De Kerk heeft de drie openbaringsmomenten van Epifanie bewaard door ze een plaats in de liturgie gegeven. In de vespers, het avondgebed van Epifanie zingen wij als antifoon bij het Magnificat: ’Drie wonderen verlenen luister aan de heilige dag die wij vieren; heden leidde een ster de Wijzen naar de kribbe; heden werd water in wijn veranderd op een bruiloftsfeest; heden wilde Christus door Johannes in de Jordaan gedoopt worden om ons te redden, alleluia.’
       De oosterse kerken hebben ons in Epifanie een diepzinnig feest geschonken dat ons gevoelig maakt voor de heerlijkheid van God in Jezus Christus. God is in Jezus van Nazareth mens geworden opdat wij mensen zouden gaan delen in Gods heerlijkheid.

                                                                                                                                                Zr. Mirjam c.r.s.s



 

 
Kerkblad nr.203      13 oktober 2013
   
 
Zegt voor alles dank aan God
 

De evangelist Lucas is wel eens ‘de evangelist van de gemeenschap’ genoemd, omdat hij een bijzondere aandacht voor de opbouw van de christelijke gemeenschap heeft. Maatschappelijke buitenbeentjes zoals tollenaars, zondaars, melaatsen, vreemdelingen en Samaritanen horen daar voor hem bij. Lucas vertelt graag verhalen over Jezus die één van hen ontmoet, geneest en aanvaardt als zijn leerling.
In Lc.17, 11-19 lezen wij dat Jezus in het grensgebied van Samaria en Galilea rondtrekt. De mensen die Hij daar ontmoet zijn buitengeslotenen: melaatsen. Zij doen een poging om de aandacht van Jezus te trekken en zij smeken Hem om zich over hen te ontfermen. Hij ziet hen en zegt: ‘Gaat u laten zien aan de priesters’. En onderweg worden zij allen gereinigd.
Eén van hen, een Samaritaan, keert vol dankbaarheid naar Jezus terug en verheerlijkt God. Jezus is geroerd door zijn dankbaarheid en zegt tot hem: ‘Ga heen, je geloof heeft je gered.’ Dank zeggen en geloof hangen nauw samen. Geloof begint met de erkenning dat jij je leven ontvangen hebt en dat je daarvoor dankbaar bent. Hoe moeilijk is het voor veel mensen om dankbaar te kunnen zijn. Paulus zegt ons: ‘Wees altijd blij. Bid zonder ophouden. Zeg om alles dank.’ (1 Tess 5)
In het Schriftverhaal volgens Lucas klinkt de blijde boodschap dat de pijn en het verdriet van zondaars, melaatsen, vreemdelingen en andere buitengeslotenen voor God een zorg zijn. Hij staat aan de kant van hen die ernaar hunkeren om in de samenleving als volwaardig gezien en gehoord te worden. Als kerkgemeenschap zijn wij uitgenodigd om te delen in Gods zorg voor onze wereld. Wij mogen Gods vergeving en compassie zichtbaar maken zodat mensen ervaren dat ze ‘gezien’ zijn en erbij horen.

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
De heiligen, ons voorgegaan
 

Met Pinksteren zijn alle grote liturgische feesten gevierd en begint de ‘tijd door het jaar’. In deze liturgische tijd staan veel heiligenfeesten op de kalender. Die worden niet op zondag gevierd, maar wél op dagen door de week. En er zijn heel wat heiligen! Vanaf de eerste eeuwen heeft de christelijke gemeente de gedachtenis gevierd van geloofsgetuigen.
         De oudste geloofsgetuigen waren de martelaren, mannen en vrouwen die getuigenis aflegden van hun geloof in Christus en dit met de dood moesten bekopen. Zij werden beschouwd als de meest radicale navolgers van Christus. Het woord ‘martyros’ betekent ook ‘bloed-getuige’. Op hun sterfdag kwam de christelijke gemeente bij hun graf bijeen, men las het verslag van hun lijden en sterven, de zogenaamde martelaarsakte, vierde de eucharistie en daarmee zijn of haar overgang door de dood naar het leven. De martelaar had deel aan het sterven van Christus en zou daarom ook deelhebben aan zijn verrijzenis. De sterfdag van de martelaar werd jaarlijks herdacht als zijn geboortedag in het eeuwige leven. Zijn leven was een voorbeeld van christelijk geloof en inspireerde tot navolging, imitatio. In het vertrouwen dat deze heiligen ‘vrienden van God’ waren geworden, ging men hen aanroepen en om hun voorspraak bij God bidden, invocatio. Wij gedenken nog steeds de martelaren van de eerste eeuwen: Felicitas en Perpetua, Agatha en Lucia, Agnes, Cecilia, Laurentius, Cosmas en Damianus en nog vele anderen.
         Een andere belangrijke groep geloofsgetuigen waren de apostelen. Zij hebben de verrezen Heer gezien en hebben hiervan getuigd. Zonder hun getuigenis van de verrijzenis zou het verhaal over Jezus van Nazareth verdwenen zijn in de geschiedenis. Ons geloof is gebaseerd op het getuigenis van de apostelen. Daarom worden zij de fundamenten van de Kerk genoemd, de twaalf grondstenen waarop de Kerk gebouwd is. Wij kennen de namen van de apostelen uit de evangeliën. Hoe het met deze apostelen verder gegaan is na de verrijzenis van de Heer weten wij niet, maar de traditie zegt dat zij de martelaarsdood zijn gestorven. Alle twaalf apostelen hebben een eigen feestdag in de Kerk.
         Na de vierde eeuw kwam er een einde aan de vervolging van de christenen, dus het martelaarschap werd zeldzaam. Maar er waren natuurlijk wel christenen die op buitengewone wijze van hun geloof hadden getuigd. Zo ontstonden de categorieën van de belijders, de kerkleraren, bisschoppen, asceten en maagden. Iedere heilige kreeg een eigen gedachtenis- of feestdag op de liturgische kalender. Als de heiligenkalender topzwaar dreigde te worden en de Christusfeesten begon te overwoekeren, werd de kalender door de kerk uitgedund. Dat is diverse keren gebeurd, voor het laatst in 1969.
         Toch worden tot op de dag van vandaag gelovigen ‘heilig’ verklaard en op de kalender gezet. Paus Johannes Paulus II heeft tijdens zijn pontificaat honderden gelovigen heilig verklaard. Heiligen uit alle geledingen van de Kerk, uit alle tijden en uit alle delen van de wereld. De paus heeft goed begrepen hoe belangrijk het voor ieder volk of land of continent is om haar eigen heiligen te hebben. Heiligen zijn niet alleen van vroeger, maar ook van nu. Het zijn voorbeelden voor gelovigen om hun geloofsweg te gaan. Modern gezegd: het zijn identificatiefiguren.
         Geloofsgetuigen of heiligen zijn geen uitvinding van de katholieke kerk. De oproep tot het gedenken van de geloofsgetuigen stamt uit de bijbelse geschriften. In de Brief aan de Hebreeën staat de aansporing: ‘Gedenkt uw gidsen, die het woord van God tot u gesproken hebben, en volgt hun geloof na’. En in dezelfde brief wordt ons een stoet van getuigen voorgehouden, die met volharding de geloofsweg zijn gegaan, vertrouwend op de belofte die hen was aangezegd. In het boek van de Openbaring (7,9) wordt een prachtig visioen geschilderd van ‘een grote menigte die niemand tellen kan, uit alle rassen en stammen en volken en talen. Zij stonden voor de troon en voor het Lam gekleed in witte gewaden en met palmtakken in de hand … Zij hebben hun gewaden wit gewassen in het bloed van het Lam’. Het is het beeld van de heiligen, die staan voor Gods aanschijn. Zij hebben hun taak volbracht en hun geloofsweg afgelegd.
         Op 1 november, het feest van Allerheiligen, wordt deze tekst uit de Openbaring gelezen in de liturgie. We vieren de gemeenschap van de heiligen: de heiligen in de hemel en wij, hier op aarde, zijn met elkaar verbonden, wij vormen samen één Kerk, één Lichaam. Samen staan wij voor de troon van God en brengen Hem hulde. De heiligen spreken voor ons ten beste, zodat wij eens mogen komen waar zij reeds zijn.

                                                                                                                                                Zr. Mirjam c.r.s.s



 

 
Kerkblad nr.202      4 augustus 2013
   
 
Waar hecht je waarde aan?
 

Door heel de Schrift heen vinden we een worsteling met vragen over rijk en arm. Meer dan de andere evangelisten besteedt Lucas aandacht aan dit thema. Hij neemt het vaak op voor de armen en is kritisch op de rijken. Niet omdat rijkdom slecht is, maar omdat rijken soms vergeten dat je wel veel geld kunt bezitten, maar je leven bezit je niet. En is dat niet de grootste schat?
In Lc.12,13-21 lezen we over twee broers die ruzie hebben over een erfenis. Deze kwestie, die van alle tijden is, wordt aan Jezus voorgelegd. Jezus gaat er echter niet op in, maar waarschuwt voor hebzucht, ‘want geen enkel bezit kan uw leven veilig stellen’. Hij vertelt de parabel over een rijke boer die niet slapen kan, omdat hij niet weet waar hij al zijn bezit kan bergen. De enige oplossing die hij kan bedenken is het bouwen van nog grotere schuren om zijn rijkdom in op te slaan. ‘Dwaas’, zegt Jezus dan, ‘nog deze nacht moet je sterven en wat heb je dan aan al die rijkdom?’ Bij deze rijke man draait alles om hemzelf. Hij waant zich veilig met zijn rijkdom en onttrekt zich aan solidariteit met de rest van de wereld.
De wereld waarin wij leven is nog steeds verdeeld in arm en rijk. Wij kennen allemaal de beelden van vluchtelingen op zoek naar eten en een plek om te schuilen of de beelden van het leven in achterstandswijken. Met pijn in ons hart kijken we ernaar en we voelen ons vaak machteloos.
Paus Franciscus verrast ons regelmatig met zijn eenvoudige leefstijl. Hij woont in een gewoon appartement, gaat niet met vakantie, omhelst gekwetste mensen en begeeft zich in de leefwereld van de armen. Hij confronteert ons allemaal met de vraag: Hoe leef jij, waar hecht jij waarde aan, waar ligt jouw hart?

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
Gekeerd naar de Heer
 

Eén van de belangrijkste veranderingen in de liturgie na Vaticanum II is dat de priester tijdens de eucharistieviering met het gezicht naar het volk is gekeerd. Deze verandering heeft o.a. te maken met het inzicht dat de eucharistie niet alleen een offer is, maar ook een maaltijd en vanuit die visie is het meer passend als priester en gelovigen naar elkaar gekeerd staan. Deze verandering heeft de eucharistieviering voor veel mensen meer toegankelijk gemaakt en de betrokkenheid bij de viering vergroot.
        Deze nieuwe opstelling was wel een breuk met de eeuwenoude liturgische praktijk, waarbij de priester tijdens de gebeden en de liturgische handelingen naar het altaar gekeerd stond en dus met zijn rug naar de gelovigen. In de geloofsbeleving van veel gelovigen wordt deze wijze van celebreren, dus met de rug naar het volk, beschouwd als ouderwets of orthodox , terwijl de celebratie met het gezicht naar het volk, modern of eigentijds wordt genoemd. Maar deze gebedsrichtingen hebben niets te maken met modern of ouderwets, maar met de vraag tot wie het gebed gericht wordt.
       In de eerste eeuwen was het gebruikelijk dat priester en gelovigen zich voor het gebed richtten naar het oosten, waar de zon opging. De opgaande zon werd beschouwd als een symbool van Christus, die immers het Licht der Wereld en de Zon der Gerechtigheid werd genoemd. Kerken werden zoveel mogelijk geörienteerd, dat wil zeggen op de lengteas oost-west gebouwd, waarbij de apsis en het altaar in het oosten werden geplaatst. Als de priester zich voor het gebed naar het oosten keerde, stond hij weliswaar met de rug naar het volk, maar met het gezicht naar de Heer gekeerd. Men noemde die houding ‘ad orientem’. Het getuigde niet van minachting voor het kerkvolk, maar van hoogachting voor de Heer.
       In die eerste eeuwen waren er ook al kerken die niet op de oost-westas gebouwd konden worden. In deze geoccidenteerde kerken stond het altaar aan de westzijde. Als de priester voorging in het gebed keerde hij zich naar het oosten en stond dus met zijn gezicht naar het volk! Er was immers maar één richting waarin gebeden kon worden, en dat was het oosten. De oude St.Pietersbasiliek in Rome was zo’n kerk die door omstandigheden naar het westen was gebouwd. Juist in Rome werd met het gezicht naar het volk gebeden!
       In de middeleeuwen werden de altaren steeds vaker tegen de achterwand van de kerken geplaatst, het volk kwam op steeds grotere afstand en de priester kon voor het vieren van de eucharistie alleen nog met zijn rug naar het volk staan, ongeacht waar het oosten lag. Dat werd de vaste liturgische praktijk tot halverwege de 20 e eeuw.
       Onze Priorijkerk is niet georiënteerd. Een kerk bouwen op het oosten is een mooi symbool en het zou heerlijk zijn als tijdens het morgengebed het licht in de kerk binnenvalt, maar bouwtechnisch was het niet mogelijk om de kerk in oostelijke richting te bouwen.
       Interessant is dat Dom Hans van der Laan o.s.b., de grondlegger van de Bossche School en betrokken bij de bouw van onze Priorij, niet zoveel waarde hechtte aan de oriëntering van kerkgebouwen. Hij zei daarover: ‘Als dat gebeurt is het mooi, als het niet gebeurt, dan is het nog steeds mooi. De oriëntering van onze vieringen rond het altaar en de zetel is geregeld door eigen wetten.’ Hij was dan ook geen voorstander van het bidden ‘ad orientem’, dus met de rug naar het volk. Van der Laan vond uit architectonisch oogpunt dat de groepering van priester en volk tijdens de eredienst ‘een afronding in zichzelve’ behoeft, en wel zichtbaar uitgedrukt in de geslotenheid van de biddende gemeenschap. Die ‘afronding’ miste hij wanneer priester en gelovigen in één richting naar het altaar staan opgesteld. Hij had een voorkeur voor een liturgische groepering waarbij priester en gemeenschap met en tegenover elkaar zich tot de Heer richten, omdat deze ‘afgeronde’ opstelling een krachtige liturgische expressie is.
       Die visie sloot goed aan bij het ontwerp dat architect Jan de Jong maakte voor de Priorijkerk. Hij liet zich daarbij inspireren door de vroeg-christelijke basiliek. Het grondplan van een basiliek laat zien dat de liturgie een gemeenschapsviering is. Het altaar staat centraal opgesteld zodat priester en gelovigen zich om het altaar kunnen scharen. Oost en west spelen geen rol meer, omdat ieder is gekeerd naar de Heer.
       Tot op vandaag geniet onze communiteit van de schoonheid van de kerk, haar mooie akoestiek en goede inrichting. Bij iedere eucharistieviering kunnen wij ons met de gasten scharen rond het altaar, symbool van Christus, en bij uitstek het oriëntatiepunt van de kerk. Zo wordt de geloofsgemeenschap zichtbaar: samen verbonden met de Levende Heer in ons midden.
                                                                                                                                                Zr. Mirjam c.r.s.s




 
Kerkblad nr.201      2 juni 2013
   
 
"Doet dit tot mijn gedachtenis..."
 

In de Schriftverhalen lezen wij dat Jezus tijdens zijn leven grote waarde hechtte aan het samen eten met mensen. In dat samen eten beleefde Hij op tastbare wijze zijn levensideaal: de eenheid en verbroedering van mensen.
       Wij lezen bij Lc.5,27 dat de tollenaar Levi voor Jezus een groot feestmaal aanricht, in Lc.19,1-10 nodigt Jezus zichzelf uit bij de rijke tollenaar Zacheüs, in Lc.14 is Hij te gast bij een overste van de farizeeën, waar het tafelgesprek gaat over het leren verstaan van het komende Godsrijk. In Lc. 24, aan tafel met de Emmausgangers, maakt Hij zich kenbaar door het breken en delen van het brood en in het verhaal van de wonderbare broodvermenigvuldiging (Lc.9,11-17) is Jezus de gastheer voor een grote menigte, die Hij met vijf broden te eten geeft. De maaltijd, het breken en delen van het brood, is tekenend voor het leven van Jezus.
      Daarom kiest Hij in zijn laatste afscheidsgebaar ook voor de maaltijd. Als Hij op de avond voor zijn lijden met zijn vrienden de laatste keer maaltijd houdt, breekt Hij het brood en reikt hen de beker wijn, met de woorden: ‘Dit is mijn lichaam, gebroken voor jullie, en mijn bloed vergoten voor jullie. Blijft dit doen tot mijn gedachtenis’. Zijn leven gegeven voor ons, als brood gebroken, als wijn uitgegoten. Zo was heel zijn leven geweest, zichzelf wegschenkend door zijn liefde, trouw en zorg voor mensen.
      Het vieren van de Eucharistie, in woord en teken, heeft Hij ons nagelaten als gave en opgave. Dat wij gaan doen zoals Hij gedaan heeft: breken en delen. Dan zal de Levende Heer in ons midden blijven.

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
Heilig, heilig, heilig …
 

In iedere eucharistieviering zingen wij het vóór de aanvang van het eucharistisch gebed: ‘Heilig, heilig, heilig de Heer, de God der hemelse machten, vol zijn hemel en aarde van uw heerlijkheid’. Het is de zang van de engelenkoren die elkaar toezingen tijdens een visioen van de profeet Jesaja, waarin hij de majesteit van God schouwt. (Jes.6,1). Een korte hymne, maar door zijn drievoudige aanroep machtig van inhoud. Deze oertekst spreekt over de heiligheid van God en over zijn hemelse majesteit. Dit besef vinden wij terug in heel het Oude Testament en bij het volk van Israel: God is heilig, onaanraakbaar, verheven, de totaal Andere. Daarom moest het heilige worden afgebakend van het profane, het niet-heilige. Het waren twee van elkaar gescheiden werelden.
       Vroeger kenden wij in het katholiek geloof ook veel heilige plaatsen, voorwerpen, tijden. Al die heilige dingen werden met grote omzichtigheid behandeld. Liturgische voorwerpen, het tabernakel, geconsacreerde hosties, het altaar … het ontleende zijn heiligheid aan de Heilige zelf en de gelovige kon slechts met grote schroomvalligheid in de buurt van deze heilige dingen komen. Er was een sterk besef van Gods aanwezigheid, al leidde dat soms tot een angstige krampachtigheid.
      Tegenwoordig voelen wij heiligheid heel anders aan. Dat heeft alles te maken met de wijze waarop wij omgaan met de werkelijkheid. Vroeger leefden mensen in een mysterievolle wereld: in alles wat er gebeurde, verklaarbare én onverklaarbare gebeurtenissen, zag men de hand van God. Men aanvaardde dat de mens in het leven afhankelijk is van machten die hem te boven gaan en dat het leven een geheim bevat waar de mens zijn vinger niet op kan leggen. Maar door de ontwikkeling van de techniek en wetenschap is er weinig onverklaarbaars meer in ons leven. Overal is een rationele verklaring voor en het geheim van het leven is veranderd in een probleem dat opgelost kan worden. De mens heeft greep gekregen op de werkelijkheid, voelt zich een autonoom wezen en beschouwt zichzelf als maat van alle dingen. In deze werkelijkheidsopvatting zijn veel ‘heilige huisjes’ letterlijk omgehaald en is het gevoel voor de wereld van het heilige verdampt. Het strikte onderscheid tussen heilig en profaan werkt niet meer.
      Maar daarmee is het heilige niet verdwenen. Het heilige lijkt nu meer verborgen in het alledaagse. We moeten de sporen van Gods heiligheid zoeken in die domeinen die wij tot nu toe als profaan, als ‘niet-heilig’ beschouwden. We moeten onze alledaagse ervaring serieus nemen. In een gebeurtenis of symbool kan voor ons een betekenis oplichten die verwijst naar het heilige, een ontmoeting kan een godsgeschenk zijn, een woord kan een diepe zin ontsluiten. Wij moeten dus weer gaan ont-dekken wat er in dingen, teksten en ervaringen verscholen ligt, weer gevoel krijgen voor de meerduidigheid van de dingen.
      ‘Alles heeft Hij voortreffelijk gemaakt op zijn tijd, maar toch blijft Gods werk voor de mens van het begin tot het eind ondoorgronde-lijk’, zegt Prediker. Dit inzicht van Prediker geldt tot op vandaag: hoe groot onze kennis ook is, de wereld blijft een mysterie. In de vanzelf-sprekendheden van het leven gaat de kern, het geheim van de dingen schuil: dat wat alles met elkaar verbindt. Geen feit in de wereld staat los van een alomvattende samenhang.
Psalm 111 leert ons een levenshouding waarin wij weer besef krijgen van Gods aanwezigheid in onze wereld: ‘Grondbeginsel der wijsheid: ontzag voor de Heer; heilzaam inzicht voor wie dit betrachten.’ Ontzag voor de Heer, dat is met openheid en verwondering kijken naar de wereld om je heen, omdat je het vermoeden hebt dat alle schepselen een ziel hebben, een waardigheid. De dingen zijn niet alleen wat ze zijn maar staan voor iets wat absoluut is. De joodse filosoof Abraham Heschel zegt: ‘Ontzag stelt ons in staat om in de wereld aanduidingen van het goddelijke waar te nemen, om in kleine dingen het begin van een oneindige betekenis te voelen, om het hoogste te voelen in het gewone en het eenvoudige, om in het gedruis van het voorbijgaande de stilte van het eeuwige te bespeuren’.
      In de liturgie zijn de voorwerpen en plaatsen niet meer uit zichzelf heilig. Heiligheid is niet iets objectiefs dat er automatisch is. Maar in liturgische voorwerpen, rituelen en symbolen, woorden, liederen en verhalen kan het heilige voor ons oplichten. Zomaar, opeens, in een kerk of in het dagelijks leven, in een brandende braamstruik, in het suizen van de wind, in brood en wijn. Alleen als wij met eerbied en ‘ontzag voor de Heer’ het leven (of de liturgie) vieren kan de werkelijkheid om ons heen transparant worden en ervaren wij dat ‘hemel en aarde vol zijn van uw heerlijkheid’.
                                                                                                                                                Zr. Mirjam c.r.s.s




 
Kerkblad nr.200      14 april 2013
   
 
Simon, heb je Mij lief?
 

In de zeven weken tussen Pasen en Pinksteren vieren wij elke zondag het paasfeest. Wij verdiepen ons in de verschijningsverhalen die gaan over de geloofservaring van de jonge kerk. Alleen zij die Hem liefhebben, zien en ervaren Jezus op verschillende manieren, ook na zijn dood. Het derde verschijningsverhaal (Joh 21,1-19) speelt zich af in Galilea aan het meer van Tiberias, daar waar alles begonnen was.
Petrus en de leerlingen zijn aan het vissen, maar de netten blijven leeg! Petrus leert, en wij met hem: zonder Jezus lukt het niet. Als zij op het woord van de Heer - die zij nog niet herkennen - de netten nogmaals uitwerpen is de vangst onverwacht groot. Nu zien zij met de ogen van het geloof en zij herkennen Hem: ‘Het is de Heer’.
Centraal in dit hoofdstuk staan Jezus en Petrus: de Verrezene en de nieuwe leider, onze eerste paus. Het speelt zich af aan de oever van het meer waar Petrus zijn zending krijgt. Tot driemaal toe vraagt Jezus: ‘Simon, heb jij Mij lief?’ Petrus, zich bewust van zijn ontrouw en verloochening van Jezus, en wetend hoe zwak en kwetsbaar hij is, antwoordt bedroefd: ‘Heer, gij weet alles, gij weet dat ik u bemin.’ Jezus geeft hem daarop zijn opdracht ‘Weid mijn schapen’ en ‘Volg Mij’. Petrus werd aangesteld tot plaatsvervanger van de Heer, die altijd herder is en blijft van zijn Kerk.
Hierbij moet ik denken aan de laatste pauskeuze in Rome. Wat moet er in het hart van kardinaal Bergoglio zijn omgegaan toen hem de vraag gesteld werd of hij de keuze wilde aanvaarden? Op dat beslissende moment van zijn keuze zal hij diep in zijn innerlijk gevoeld hebben wat Petrus gevoeld moet hebben toen hem door Jezus gevraag werd: ‘Simon, heb je mij lief?’. Zo vraagt Jezus ook aan ieder van ons: ‘Heb je Mij lief? Doe dan wat gedaan moet worden.’

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
Pasen en Pinksteren op één dag
 

Op dit moment zitten wij midden in de Paastijd. Het zijn de vijftig vreugdevolle dagen waarin we het geheim van Pasen vieren. In de liturgie is het een feestelijke tijd waarin veel alleluia’s klinken en de kerk in wit is getooid. In die vijftig dagen zitten enkele accenten. Op de 8 e dag, beloken Pasen, sluiten we het Paasoctaaf af, op de 40 e dag vieren we dat Jezus ten hemel is opgenomen en op de 50 e dag, Pinksteren, gedenken we de zending van de Geest. Pasen, Hemelvaart en Pinksteren lijken daardoor afzonderlijke feesten, die los van elkaar staan.
           In de eerste eeuwen van de Kerk was dat anders. Op Pasen vierde men de opstanding van Jezus uit de dood, zijn opname in de hemel én de gave van de Geest. Alles werd op één dag gevierd, omdat het onmogelijk was de verschillende facetten van het Paasgeheim van elkaar los te maken. Men had zich daarbij laten inspireren door de evangeliën waarin het sterven, verrijzen en de hemelvaart worden beschreven als een ondeelbaar moment. Jezus was afgedaald in de dood, had de gestorvenen bevrijd en de dood overwonnen en steeg van daaruit op naar de hemel, waar Hij zetelt aan de rechterhand van de Vader. Jezus was neergedaald en opgestegen. Het leven van Jezus kon in die twee bewegingen worden samengevat. De evangelist Johannes schrijft in zijn passieverhaal dat de kruisiging van Jezus tegelijkertijd zijn verheffing in heerlijkheid is en als Jezus sterft vermeldt hij betekenisvol: ‘Hij gaf de geest.’
          In het paasevangelie van Johannes (Joh.20, 19-23) komt de Verrezen Heer op de avond van de eerste dag van de week binnen in het huis waar de leerlingen bijeen zijn. Hij gaat in hun midden staan, schenkt hen zijn vrede, blaast over hen en zegt: ‘Ontvang de heilige Geest’. In dit evangelie vallen Pasen en Pinksteren dus op één dag! De Verrezen Heer, die deelt in het goddelijk leven van de Vader, schenkt zijn Geest aan zijn leerlingen op de eerste dag van de week, de aanduiding bij uitstek van Pasen.
          De liturgie van de latere eeuwen heeft zich echter laten bepalen door de Handelingen van de Apostelen. Daar worden Verrijzenis, Hemelvaart en de zending van de heilige Geest uiteen gelegd in de tijd. In Hand.1 staat dat Jezus aan zijn leerlingen verscheen gedurende veertig dagen en dat Hij hen beloofde dat zij kracht zouden ontvangen van de heilige Geest die over hen zou komen. Die veertig dagen zijn letterlijk opgevat. Veertig is een symbolisch getal in de bijbel, dat we theologisch en niet chronologisch moeten verstaan. Veertig dagen kan duiden op een tijd van vorming en beproeving. De leerlingen zullen na het sterven en verrijzen van hun Heer tijd nodig hebben gehad om zich op een nieuwe situatie voor te bereiden. De liturgie heeft naar aanleiding van deze tekst de Hemelvaart van de Heer veertig dagen na Pasen geplaatst.
          In Hand.2 volgt dan het bekende verhaal over de leerlingen en de vurige tongen. Het verhaal begint met de woorden: ‘Toen de dag van Pinksteren aanbrak …’. Een vreemde vertaling want het feest van Pinksteren bestond nog niet! Letterlijk staat er: ‘Toen de vijftigste dag voltooid was …’. Welke vijftigste dag? De vijftigste dag van het joodse Wekenfeest. De eerste christenen waren joden en zullen waarschijnlijk het joodse Wekenfeest hebben gevierd. Dit feest werd vijftig dagen na het joodse Paasfeest gevierd. Tijdens het Paasfeest vierde men de bevrijding uit de slavernij van Egypte, een lichamelijke bevrijding. De geestelijke bevrijding kreeg men door de Tien Woorden te ontvangen op de Sinai en het verbond met God te vernieuwen. In Exodus 19 wordt dit verhaal beschreven. God openbaart zich in majesteit: de berg Sinai is door een dichte wolk omgeven, er klinkt bazuingeschal en hevig gedruis en dan daalt God in vuur neer.
          Lucas heeft bij de beschrijving in Hand.2 gebruik gemaakt van elementen uit Exodus 19: het gedruis in huis en het neerdalen van vurige tongen boven de hoofden van de leerlingen zijn ontleend aan de Godsopenbaring op de Sinai. Er wordt verder niet gesproken over een verbondsvernieuwing, maar de uitstorting van de Geest op de leerlingen mogen we wel verstaan als een teken van de eindtijd. Het is het kenmerk van het nieuwe verbond dat God in de harten van de mensen legt.
          Pinksteren, het feest van de gave van de Geest, is de voltooiing van de Vijftigdagentijd. Het is de vervulling van het Paasfeest. Pasen en Pinksteren horen intens bij elkaar. De Verrezen Heer geeft ons zijn Geest om ons alles in herinnering te brengen en om te kunnen leven zoals Hij ons heeft voorgedaan. Zonder heilige Geest kunnen wij niet leven als Paasmensen. We kunnen de Vijftigdagentijd ook beschouwen als één lange Paasdag, waarop we de verhoging van de Heer vieren en de gave van zijn Geest.

                                                                                                                                                Zr. Mirjam c.r.s.s



 

 
Kerkblad nr.199      17 februari 2013
   
 
Beproefde zending …...
 

Jezus heeft zijn zending ontvangen bij de doop in de Jordaan waarbij de hemel openging, de heilige Geest over Hem neerdaalde en een stem uit de hemel sprak: “Jij bent mijn veelgeliefde Zoon, in wie Ik welbehagen heb” (Lc.3,21-22). Jezus beleeft hier een belangrijk moment: Hij krijgt de opdracht om als Zoon van God het mensenbestaan te aanvaarden. Zoon van God zijn betekent de belofte van God ”Ik zal er zijn voor jullie” uitdragen en waar maken in een leven van dienstbaarheid.
         Na de doop in de Jordaan voert de Geest Jezus naar de woestijn. De woestijn is een betekenisvolle plaats. God heeft zijn volk Israël door de woestijn naar het Beloofde Land geleid en in de woestijn heeft het volk de Wet ontvangen, het Woord van God. Maar de woestijn is ook de plaats van de demonen en onreine geesten. Het is de plaats waar Jezus bekoord wordt door de duivel. De bekoringen waren gericht op zijn roeping om als mens Zoon van God te zijn. De bekoringen van Jezus zijn ook de strijd van iedere gelovige en van de kerkgemeenschap om geen slaaf te zijn van bezit en rijkdom, van aanzien en macht, van hoogmoed.          De tijd in de woestijn was voor Jezus een periode waarin Hij in stilte en eenzaamheid heeft nagedacht over zijn zending. Deze tijd heeft Hem uitgezuiverd en Hem zicht gegeven op wie Hij ten diepste was. De illusies (van de duivel) heeft hij ontmaskerd en hij heeft de waarheid over zichzelf aanvaard. Als christenen hebben wij allemaal een zending in ons leven. Maar wat doen we er mee? Welke keuze maken wij? Kunnen we in deze Veertigdagentijd ruimte maken voor God? “De woestijn ingaan” met de vragen waarmee ook Jezus geconfronteerd werd: Waarvan leef ik? Wie ben ik? Op wie vertrouw ik? Dat wens ik ons allen deze Veertigdagentijd van harte toe.

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
Ons dagelijks brood
 

Zoals ieder klooster heeft de Priorij een eigen dagritme dat bepaald wordt door het gebed. Vier keer per dag komen de zusters samen in de kerk om liturgie te vieren. Die vieringen bestaan voor een groot deel uit het zingen van de psalmen. Voor gasten is dat soms wel even wennen, omdat ze vaak weinig vertrouwd zijn met de psalmen. Het zijn pittige teksten die uit een andere cultuur komen, niet direct aansluiten bij het huidige levensgevoel en soms harde dingen zeggen over de vijand. Waarom dan toch altijd die psalmen in een klooster? Hebben die oude teksten nog betekenis in onze tijd? Zijn psalmen ook ons gebed?
         Wie de bijbel in het midden openslaat, komt terecht bij de psalmen. Dat is een mooi symbool: de 150 psalmen staan in het hart van de bijbel. Er zijn weinig teksten in de bijbel die zó veel en zó intens gelezen en gebeden zijn als de psalmen. Ruim 3000 jaar geleden zijn ze geschreven als gedichten, gebeden, liederen. De psalmist spreekt zijn dankbaarheid, vreugde, twijfel, wanhoop of woede uit tegen God. Geen emotie wordt geschuwd of weggepoetst. Psalmen zijn de persoonlijke gebeden van de psalmist, maar het bijzondere is dat latere generaties gelovigen (joden en christenen) zich herkend hebben in deze persoonlijke gebeden. Wie de psalmen bidt maakt zich de woorden van de psalmist eigen. Men voegt zich in het gebed van een ander. Bidden hoeft niet altijd met eigen woorden. Soms zijn de woorden van een ander uit het hart gegrepen. Ze kunnen een geloofsbeleving openen waar je zelf (nog) geen woorden voor hebt.
         Het boek der psalmen is het gebedsboek bij uitstek van de Schrift. Het getijdengebed dat in kloosters gebeden wordt in de morgen, middag en avond, bestaat voor het grootste deel uit de psalmen. Je kunt wel zeggen dat wij met de psalmen opstaan en er mee naar bed gaan. Het is ons dagelijks brood. De 150 psalmen zijn verdeeld over vier weken. In vier weken tijd bidden wij het boek uit en beginnen dan weer opnieuw! En dat een kloosterleven lang.
         Is dat niet saai’, vragen gasten soms, ‘steeds weer dezelfde psalmen?’. Nee, ik vind de psalmen nooit saai. Psalmen hebben genoeg inhoud en diepte om te blijven verrassen. Op psalmen ben je niet zo snel uitgekeken. Daarom is het belangrijk om een goede vertaling te gebruiken, dwz een vertaling die recht doet aan de diepgang en oorspronkelijke kracht van de psalm, en niet probeert om er een begrijpelijke tekst van te maken. Een psalm is vaak weerbarstig: de tekst schikt zich niet, is stroef en geeft zijn betekenis niet direct prijs aan de lezer. Het is geen hapklaar brokje dat je inslikt (en weer vergeet!). Maar weerbarstigheid draagt ook een belofte in zich. De tekst kan zich openen voor wie met geduld en aandacht blijft lezen en bidden. Daarom moet een vertaling uitdagend en prikkelend zijn. Een goede vertaling is ‘slijtvast’ en bestand tegen herhaling. Juist door het herhalen van de psalm ontdek je de schoonheid en zeggingskracht.
         Psalmen zijn niet om te begrijpen. Ze vertellen geen verhaal, ze geven geen informatie, maar spiegelen wat in de ziel van de psalmist gebeurt. Het is de verwoording van religieuze ervaringen en die zijn van alle tijden. Het is de kunst om door de tijdgebonden formuleringen heen te kijken en op de kern van de psalm uit te komen. Soms bid je een hele psalm zonder te kunnen vatten waar het over gaat, maar ineens is er een zin die raakt. Die ene zin kan de hele psalm goed maken. Misschien moet je ook niet meer willen.
         Dorothé Sölle schreef over psalmen: ‘Eet de psalmen. Iedere dag één. Voor het ontbijt of voor het slapen gaan, dat maakt niet uit. Sta niet te lang stil bij wat je merkwaardig, onbegrijpelijk of boosaardig vindt, maar herhaal die verzen waar kracht vanuit gaat, die de vrijheid om ja of nee te zeggen sterker maken. Vind je eigen psalm. Dat is een levensopgave.’
Veel mensen vinden dat ze het met een tekst eens moeten zijn voordat ze het hardop kunnen meebidden. Ze gaan als het ware in discussie met de tekst, hebben er een mening over, vinden het gedateerd of niet passen bij het huidige levensgevoel enz. Ze staan tegenover de tekst en kunnen zich er niet aan toevertrouwen. Wie zich wél kan toevertrouwen aan de tekst, laat zich opnemen in de stroom van het psalmen bidden, zoals de vele generaties vóór ons. Je laat de woorden door je heen gegaan, spreekt ze uit, laat ze weer los. Het is als in- en uitademen. Op de lange duur werkt dat iets in je uit. Je bouwt een vertrouwdheid op met de wereld van de psalmen, je gaat wonen in de psalmen. De woorden nestelen zich in je hart en kunnen boven komen op momenten dat je het nodig hebt, dat je zoekt naar een woord om te bidden. Psalmen zijn als dagelijks brood: je moet er op kauwen, je moet ze verteren, maar dan heb je ook voedsel waar je van leven kunt. ‘Psalmen? Oerteksten zijn het, stug, hartstochtelijk, vol afgrond en zevende hemel’ (Huub Oosterhuis).

                                                                                                                                                Zr. Mirjam c.r.s.s



 

 
Kerkblad nr.198      16 december 2012
   
 
Roept Hem aan, die komende is …...
 

In de laatste week van de Advent, zeven dagen vóór Kerstmis, worden in de Vespers vóór en ná het Magnificat, zeven antifonen als lied van verlangen, plechtig gezongen. Het zijn zeven gebeden, voor elke dag één, die men de ‘O-antifonen’ is gaan noemen. Zij zijn al meer dan duizend jaar oud. Zo verbinden zij ons tijdloos met het Adventsverlangen dat de Kerk kent sinds de komst van Christus. Iedere antifoon begint met ‘O’ als groet aan Degene tot wie in verlangen wordt gezongen; en iedere dag heeft een eigen naam voor degene naar wie dat verlangen uitgaat. Het zijn zeven namen, ontleend uit de Schrift, titels als gebed tot de komende Messias:
17 december: O WIJSHEID, doordring alles met uw milde kracht, kom nu en wijs ons uw wegen.
18 december: O ADONAI, Heer van Israëls huis, aan Mozes verschenen in het brandend braambos; kom nu en bevrijd ons met sterke hand.
19 december: O WORTEL VAN JESSE, Gij zijt het teken waar de volken op hebben gewacht: kom nu, bevrijd ons, wacht niet langer.
20 december: O SLEUTEL VAN DAVID, wat Gij opent zal niemand sluiten; kom en bevrijd ons uit de duisternis en schaduw van de dood.
21 december: O DAGERAAD, afglans van het eeuwig licht en Zon van gerechtigheid, kom nu met uw licht tot hen die in duistermis leven.
22 december: O KONING VAN DE VOLKEREN, zo lang verwacht, Gij zijt de hoeksteen waarop alles rust; kom nu red de mens die Gij uit aarde hebt gevormd.
23 december: O EMMANUEL, Koning en Wetgever; lang verwachte Redder van de volkeren, kom, red ons, Heer onze God.
Ik wens ons allen een mooie voorbereiding op het feest van de Menswording.

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
De kerststal van Lucas
 

Als u komende dagen de kerststal opzet, gaan alle figuren van het kerstverhaal door uw handen: Maria, Jozef en Jezus, engel en ster, os en ezel, herders en schapen, koningen en kamelen. Ze krijgen allemaal een plaats rond de kribbe en vormen een aandoenlijk tafereel. Meestal realiseren wij ons niet dat onze huiselijke kerststal een combinatie is van verschillende Schriftverhalen uit Jesaja, Matteus en Lucas. Wij hebben alle elementen met elkaar gecombineerd tot een mooi, bijna romantisch verhaal over hoe Jezus geboren is en wie er allemaal op bezoek kwamen. Daar is niets op tegen als de kerststal dient om ons kerstgevoel te vergroten. Als we ons maar realiseren dat de geboorteverhalen van Lucas en Matteus ons méér willen vertellen dan een sfeervol historisch verhaal.
       We mogen de evangelieverhalen niet te argeloos lezen. Het gaat bij het evangelie altijd om de betekenis van het verhaal. De evangelisten hebben heel zorgvuldig hun geboorteverhaal geconstrueerd en daarmee een paar geloofslijnen uitgezet die in de rest van het evangelie worden uitgewerkt. Het geboorteverhaal is als een ouverture, waarbij de grondmotieven van het evangelie in de verf worden gezet.
       Laten we eens kijken naar het verhaal van Lucas, dat in de kerstnacht gelezen wordt. In Lucas 2 wordt over de geboorte van Jezus geschreven, maar dan is er al een heel verhaal aan vooraf gegaan! In het eerste hoofdstuk weeft Lucas namelijk twee verhalen door elkaar: de aankondiging en geboorte van Johannes de Doper en de aankondiging en geboorte van Jezus. Johannes de Doper is de laatste en grootste profeet van het Oude Testament. Hij is de voorloper van de Messias. Jezus is weer de overtreffende trap van Johannes. Jezus zal door Lucas worden getekend als een profeet, maar tegelijk is hij ‘meer dan een profeet’. Geen wonder dat Johannes en Jezus veel op elkaar lijken.
       Lucas schetst parallellen tussen hun geboorten. Johannes werd geboren uit twee vrome joodse ouders, Zacharias en Elisabeth. Zacharias was priester in de tempel te Jeruzalem. Hij vervulde de dienst van de Heer toen een engel hem de komst van een kind beloofde. Een bijna onmogelijke belofte want Elisabeth was al op jaren. Maar ‘voor God is niets onmogelijk’ - God kan een gesloten toekomst openbreken. Dat deed God vaker in de geschiedenis van Israel: Sara, Rebekka, Rachel, Hagar en Hanna waren onvruchtbare vrouwen, maar kregen een kind volgens Gods belofte.
       Ook Jezus wordt geboren uit twee vrome rechtvaardigen: Jozef en Maria. Ook dit kind wordt niet geboren uit de potentie van een man, maar uit kracht van Gods genade. Een bijzondere geboorte duidt op een bijzondere bestemming. Dit is een mensenkind dat ‘thuis’ is in de tempel, het huis van de Vader. Als Jezus twaalf jaar is verblijft hij drie dagen in de tempel, temidden van de leraren. ‘Wist gij dan niet dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn?‘ Lucas wil zijn lezers meegeven dat Jezus geboren is uit het joodse volk en het Woord van God zich over de wereld zal verspreiden vanuit het heiligdom in Jeruzalem.
       Het verhaal van de geboorte van Jezus is opgebouwd uit contrasten. Tegen de achtergrond van de politieke machthebbers (‘In die dagen kwam er een besluit van keizer Augustus’) speelt het verhaal van twee kleine mensen, Jozef en Maria, voor wie geen plaats is in de herberg. Hun pasgeborene moeten zij in een voerbak leggen.
       Er zijn herders in de omgeving. Dat ruige herdersvolk zal als eerste horen dat Jezus geboren is! Dat is weer typisch Lucas. Het zijn de armen die het eerst de Blijde Boodschap horen. Ze horen een vreugdevolle boodschap: ‘Er is een Redder geboren, Christus de Heer.’ En als teken zullen ze een pasgeboren kind vinden, in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe. Wat een paradox: iemand met zulke hoge titels (de Redder, de Christus, de Heer) blijkt een pasgeboren kind, liggend in een kribbe. Dat lijkt het tegendeel van een teken.
       Wat aan de herders is verkondigd, moet nu door hen worden bekend gemaakt aan de wereld. Nadat de herders Maria, Jozef en het kind gevonden hadden, maakten zij bekend wat zij gehoord (!) hadden.‘En ze keerden terug, terwijl zij God verheerlijkten en loofden om alles wat zij gehoord en gezien hadden: het was juist zoals hun gezegd was.’ Alle nadruk komt op hetgeen hen gezegd is, wat zij gehoord hebben. De verkondiging van Godswege is een betrouwbare boodschap. Maar vanzelfsprekend is het niet! Daarom schrijft Lucas dat allen die het verhaal van de herders hoorden verwonderd stonden.
       Het is inderdaad een Godswonder dat niet de politieke machthebbers de toekomst hebben, maar de kleinen die hun hoop stellen op God. In het kleine en weerloze komt God op aarde om een nieuw begin te maken. Moge ook wij verwonderd zijn over de Blijde Boodschap van Lucas.

Zr. Mirjam c.r.s.s



 

 
Kerkblad nr.197      14 oktober 2012
   
 
Vraag naar eeuwig leven...
 

In het Marcus-evangelie (10,17-27) lezen wij dat Jezus zijn weg naar Jeruzalem vervolgt en op die weg vindt een nieuwe ontmoeting plaats. Een rijke jongeling vraagt aan Jezus: ‘Goede Meester, wat moet ik doen om  het eeuwig leven te verwerven?’ Jezus antwoordt: ‘Waarom noem je Mij goed? Niemand is goed, dan God alleen.’ Jezus wijst hem op de Tien Woorden: niet stelen, niet oplichten, eer uw vader en moeder. ‘Meester,  daar heb ik naar geleefd, van jongs af aan.’ Jezus zag hem aan,  kreeg hem lief en in die liefde durfde Hij zeggen: ‘Eén ding ontbreekt je, ga, verkoop al wat je bezit, geef het aan de armen, en je zult een schat in de hemel hebben. Kom dan terug en volg Mij.’ Bij dit woord verstrakte het gezicht van de jongeling en ontdaan ging hij heen.
Deze jongen, een zoeker, maar wat hij zoekt kan hij niet vinden en niet kopen.Wat zit er tussen hem en het Koninkrijk van God? Niet zozeer zijn bezittingen, maar het feit dat hij in de liefde van Jezus niet heeft geloofd. Het geloof in die liefde had hem helemaal vrij kunnen maken. Hij bezit te veel om te komen tot datgene waarnaar hij toch zozeer verlangde. 
‘God is en Hij is goed’. Als dat in het hart van je leven staat, hoef je je niet aan je bezit vast te klampen. Je hebt je veiligheid in God gevonden, Hij is je rijkdom en de grond van je bestaan. ‘God houdt mij vast’- wie dat weet kan verder alles loslaten zonder daarbij iets te verliezen.
Marcus probeert ons op een bevrijdende manier te leren leven. Laat los wat je angstig bezorgd maakt voor de dag van morgen. Ten diepste is er het besef dat God je kent en aanvaardt in al je rijkdom maar vooral ook in al je armoede. Gezegend ben je als je arm van binnen uit kunt zijn, ontvankelijk voor het leven zoals het je dag aan dag gegeven wordt.

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
Bron van christelijk leven
 

Het zal u niet ontgaan zijn dat de media de laatste weken veel aandacht besteden aan het Tweede Vaticaans Concilie. Het was op 11 oktober immers vijftig jaar geleden dat paus Johannes XXIII het Tweede Vaticaans Concilie opende. Ruim 2500 bisschoppen uit de hele wereld waren naar Rome gekomen om zich samen te beraden over de Kerk in de moderne tijd. De paus had opgeroepen tot een ‘aggiornamento’, een bij de tijd brengen van de Kerk. Door de twee wereldoorlogen, het einde van het koloniale tijdperk, de kernwapens, het armoedeprobleem enz. moest de positie van de Kerk in de wereld opnieuw doordacht worden. Er zijn indrukwekkende foto’s van lange rijen bisschoppen, pontificaal gekleed en gemijterd, gezeten op tribunes in de Sint Pieter.
         Het Concilie (1962-1965) was destijds een inspirerend gebeuren dat veel mensen met hoop vervulden. De eeuwenoude Kerk kwam in beweging. De moderne wereld was niet langer vijandig, nieuwe theologische visies werden bestudeerd, de pastorale realiteit werd serieus genomen. Als resultaat van alle overleg werden waardevolle documenten geschreven waarin lijnen werden uitgezet voor de toekomst. Nu, na vijftig jaar, wil men graag de balans opmaken: wat is er gerealiseerd van de inspirerende visies van het Concilie? Maar kan dat wel na vijftig jaar? De Kerk moest in al haar geledingen een grote omslag maken. Daar is veel tijd voor nodig. Misschien staan we nog maar aan het begin van de uitvoering van de Conciliebesluiten.
         De Kerk was het centrale onderwerp van het Concilie: de Kerk naar binnen en de Kerk naar buiten. ‘Naar binnen’ wil zeggen dat de concilievaders nadachten over het wezen van de Kerk, over het volk Gods, over de plaats en taak van de leken, over de hiërarchie, over de liturgie. De Kerk ‘naar buiten’ ging o.a. over de Kerk in de wereld, over de vrijheid van godsdienst, de oecumene met de andere christelijke kerken en de dialoog met de grote godsdiensten.
         Voor veel gelovigen is het Concilie het meest merkbaar geworden door de veranderingen in de liturgie. De Constitutie over de Heilige Liturgie was het eerste document dat door het Concilie gepubliceerd werd (1963). Die veranderingen kwamen niet uit de lucht vallen. In de tientallen jaren voorafgaand aan het Concilie was er al veel over de liturgie nagedacht en in een aantal kloosters en parochiekerken was men al bezig met liturgische vernieuwing. Het Concilie onderkende het verlangen om het gelovige volk meer te betrekken bij de liturgie. Tot die tijd was de viering van de liturgie in de eerste plaats een taak van de priesters. De eucharistieviering was overladen met een groot aantal rituelen die voor de gelovigen onbegrijpelijk was. Het was een heilig schouwspel die de gelovigen bijwoonden, maar waar men geen echt deel aan had. Men was een toeschouwer. In de voorbereiding op het Concilie had men ontdekt dat in de Jonge Kerk van de eerste eeuwen de liturgie niet een vroom schouwspel was, maar de bron van het christelijk leven. Gelovigen werden door het vieren van de liturgie, door het luisteren naar de Schrift, door het zingen en bidden geïnspireerd. Dáár werd hun geloof gevoed en deden ze de kracht op om hun geloof uit te dragen in de samenleving. De liturgie was bron en hoogtepunt van het geloofsleven.
          Om de liturgie weer tot bron van christelijk leven te maken waren veranderingen nodig. In de eerste plaats was dat de herwaarde-ring van de Heilige Schrift, het Woord van God. In de eucharistie-viering op zondag kwamen drie Schriftlezingen. Wie geregeld deelneemt aan de zondagsviering leert zo in grote lijnen de Schriften kennen. De preek is niet langer een moralistische uiteenzetting, maar een uitleg van de Schriftlezingen. Ook werd in het kerkelijk jaar het Paasmysterie weer centraal gesteld. De Verrezen Heer is immers de kern van ons geloof. Iedere zondag, de eerste dag van de week, vieren we de Verrijzenis van de Heer, een Pasen in het klein.
          Om de gelovigen meer te betrekken bij de viering werd het mogelijk om in de volkstaal te vieren en de gelovigen konden actief deelnemen door het zingen van liederen, acclamaties, antifonen enz. De eucharistieviering werd minder beleefd als een offer en meer als een maaltijd des Heren. Daardoor veranderde de plaats van de priester aan het altaar: voortaan stond hij met zijn gezicht naar het volk.
          Er werden dus nogal wat vormen in de liturgie gewijzigd om de beleving te bevorderen. Maar minstens zo belangrijk vond het Concilie dat priesters en gelovigen liturgisch gevormd werden. De houding waarmee mensen deelnemen aan een viering bepaalt uiteindelijk of zij in de viering Gods aanwezigheid ervaren. Niet de uiterlijke vormgeving, maar de innerlijke betrokkenheid is het belangrijkste. Het Concilie heeft voor de liturgie veel betekend, maar uiteindelijk hangt het van onszelf af of ons hart geraakt wordt of niet.

Zr. Mirjam c.r.s.s



 

 
Kerkblad nr.196      12 augustus 2012
   
 
Brood uit de hemel voor het leven van de wereld...
 

Deze zondagen lezen wij uit het Johannes-evangelie over de Broodrede van Jezus. Johannes vertelt hoe een grote groep mensen zich rond Jezus heeft verzameld, ze zijn geboeid door Hem, willen niets missen van wat Hij zegt, zij voelen zich aangesproken. Zij volgen hem op zijn tocht en zien de tekenen die Hij aan zieken doet. Jezus ziet de grote menigte en vraagt aan Filippus hoe deze mensen eten te geven? Maar er is niet veel voor zoveel mensen, alleen vijf gerstebroden en twee vissen. Daarvan deelt Jezus zélf uit, en is er overvloed voor vijfduizend mensen! De betekenis van dit broodwonder is dat Jezus zélf het brood is dat onze laatste honger stilt.
Tijdens het gesprek tussen Jezus en de mensen die Hem gevolgd zijn na het broodwonder, onthult Hij steeds duidelijker wie hij is: ‘Ik ben het levende brood, het levende manna, dat uit de hemel is neergedaald, en wat God van u vraagt; is te geloven in Hem die Hij gezonden heeft’. De toehoorders voelen dat dit brood bijzonder moet zijn: brood dat echt leven geeft en met God te maken heeft. Geloven in Hem is erkennen dat wij ons zelf niet genoeg zijn, ons verlangen is groter dan wat het leven ons te bieden heeft. Wij zijn nooit echt vrij van honger en dorst en daarom steeds op zoek. De honger en de dorst die Hij komt verzadigen heeft Hij zelf in ons losgeslagen. Hij is de vervulling van al onze verlangens, de verzadi-ging van alle behoeften. Durven wij op zijn uitnodiging de beslissende stap te zetten en zo zijn belofte te ervaren: ‘Wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen!’

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
Maria Tenhemelopneming - het feest van onze toekomst
 

Voor veel oudere katholieken is ‘15 augustus’ een begrip. Het is het feest van Maria Tenhemelopneming, het grootste Mariafeest dat onze kerk kent. Het is zo’n belangrijk kerkelijk feest dat in katholieke landen als Polen, Italie, Spanje, Belgie en gedeelten in Duitsland 15 augustus voor de hele bevolking een vrije dag is. De kerk viert dat het leven van Maria wordt voltooid door haar verheerlijking in de hemel.
              Het feest heeft, zoals zoveel Mariafeesten, haar wortels in de Oosterse Kerk. Daar leefde de traditie dat Maria, na de verrijzenis van haar zoon, in Efeze ging wonen bij de apostel Johannes en daar zou zij ook gestorven zijn. In de 6 e eeuw werd in de Oosterse Kerk het feest ingevoerd van de ‘Dormitio Mariae’, het ontslapen van Maria. Er zijn talloze iconen die dit gebeuren verbeelden: Maria op haar sterfbed, omgeven door de apostelen, terwijl haar ziel in de hemel wordt opgenomen.
              Dit feest leeft dus al vanaf de 6 e eeuw in de harten van de gelovigen. Het was een geloofsintuïtie van het volk Gods dat Maria, die zo innig verbonden was met haar zoon Jezus Christus, mocht delen in zijn verheerlijking. Een intuïtie die voortkwam uit geloofsreflectie en -vertrouwen, maar niet kon steunen op bijbelse gronden. In de Schrift zijn geen aanwijzingen te vinden voor de Tenhemelopneming van Maria.               Misschien heeft het daarom ook zo lang geduurd voor de Westerse Kerk dit geloofsgeheim officieel in haar leer heeft opgenomen. Op 1 november 1950 heeft paus Pius XII het dogma van de Tenhemelopneming van Maria uitgevaardigd. Blijkbaar heeft de kerk vele eeuwen nodig gehad om onder leiding van de Heilige Geest dit mysterie van menselijke verheerlijking te kunnen doorgronden.
              Toch was er veel weerstand tegen deze dogmaverklaring, ook van katholieke theologen. Men was bang dat dit Mariadogma een blokkade zou vormen voor de oecumenische dialoog met de protestantse kerken omdat de bijbelse grond van het dogma ontbrak en omdat Maria een bijna goddelijke allure kreeg. Maria werd steeds meer een koningin van de hemel, die nog maar weinig met de aardse werkelijkheid te maken had. Ook gewone gelovigen hadden moeite met het dogma en het feest. ‘Met lichaam en ziel ter hemel opgenomen’ – veel mensen vroegen (en vragen) zich af wat ze dan precies moeten vieren.
              Wij stellen ons de hemel vaak voor als iets dat hoog en ver is, voorbij de grenzen van het universum. Maar de hemel is veeleer een dimensie van de werkelijkheid die wij niet kunnen waarnemen. Een onzichtbare werkelijkheid die ons rakelings nabij is. Als Christus en Maria in de hemel zijn opgenomen, kunnen zij ons méér nabij zijn dan ooit, want ze zijn niet meer gebonden aan de beperkingen van tijd en ruimte. Door hun opname in de hemel zijn zij dieper het hart van de wereld binnengedrongen en kunnen zij aanwezig zijn als wij ze aanroepen.
              ‘Met lichaam en ziel opgenomen’ – het betekent dat Maria met heel haar wezen, haar hele persoon door God verheerlijkt is. De mens is niet alleen een geestelijk wezen. Het lichaam hoort er wezenlijk bij en is niet minder dan de ziel. Volgens de Schift is het lichaam de tempel van de Heilige Geest, en wij worden uitgenodigd om met ons lichaam de Heer te dienen. Lichaam en ziel zijn onlosmakelijk verbonden en het maakt iedere mens tot die ene unieke persoon, die kostbaar is in Gods ogen.
              Als wij vieren dat Maria ten hemel is opgenomen dan zien wij waartoe God de mens heeft bestemd. Maria is de modelgelovige bij uitstek. Bij haar ‘fiat’ heeft zij het Woord ontvangen en het is in haar vlees geworden. Maria heeft Gods wil in haar leven laten geschieden. Zij is de mens zoals God die zich gedroomd had en daarom heeft Hij haar leven voltooid door het op te nemen in Zijn heerlijkheid. Zij is volledig beeld van God geworden.
              Er is een tijd geweest waarin men Maria als een goddelijke madonna zag, ver verheven boven alle gelovigen. Men dacht: ‘Wat aan Maria gebeurt is niet voor gewone stervelingen weggelegd’. Maar dat is nu juist wat we wél mogen vieren met Maria Tenhemelopneming! Wat aan Maria gebeurt, zal óók aan ons gebeuren. Het is de toekomst die ons wacht. Ook wij zijn geschapen naar het beeld van God. Als wij, zoals Maria, ontvankelijk zijn voor het Woord en Zijn wil laten geschieden in ons leven, dan zal Hij ons op Zijn tijd voltooien in heerlijkheid. Voor minder heeft Hij, de Eeuwige, ons niet geschapen.

Zr. Mirjam c.r.s.s.



 

 
Kerkblad nr.195      10 juni 2012
   
 
Brood voor onderweg ...
 

Christenen hebben zich vanaf het begin herkend in de uitdrukking ‘mensen van de Weg’ (Hand.9,2). Christen-zijn is een permanent ‘onderweg’ zijn. We komen ergens vandaan en gaan ergens naar toe. Waar halen we de kracht vandaan steeds verder te gaan? Wat houd ons in leven, waar leven wij van? Christenen zijn echter ook vertrouwd met het beeld van ‘mensen van de tafel’. Maaltijd vieren hoort bij christenen. In het Emmausverhaal noemt de evangelist Lucas bewust de beide elementen van het christelijk leven. Het leven is een weg, een pelgrimstocht, én tijdens die pelgrimstocht moeten we geregeld het brood breken om gaande te kunnen blijven.

Als Jezus zegt: ‘Ik ben het brood van het leven’, ‘brood voor onderweg’, dan heeft dat betekenis voor óns leven. Het geeft kort en bondig aan wie Jezus wil zijn en hoe Hij er is voor mensen die hem willen verstaan. Op de avond voor zijn lijden en dood hield Jezus maaltijd met zijn leerlingen. De zin van zijn leven vatte hij samen door brood te breken en uit te delen en door de beker wijn rond te laten gaan. Hij brak zijn eigen leven en deelde zich uit, opdat zijn vrienden leven zouden hebben. Met de woorden ‘Doet dit tot mijn gedachtenis’ worden wij opgeroepen te leven zoals Hij: om gebroken brood en uitgegoten wijn te zijn voor onze medemensen. Het geheim van de Eucharistie is ons toevertrouwd, een geheim dat wij mogen vieren en geloven in het teken dat Hij ons geeft als levensbrood voor onderweg. .

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
"Hoe is uw naam, waar zijt Gij te vinden?"
 

In de afgelopen maanden hebben wij in onze communiteit tweemaal een professie voor het leven mogen meemaken. Zr.Monica en zr.M.Elisabeth hebben zich door professie definitief toegewijd aan God in onze gemeenschap. De liturgie van een professie is bijzonder om mee te maken. Het meest indrukwekkende onderdeel daarvan vind ik het zingen van de litanie van alle heiligen terwijl de zuster die geprofest wordt zich prosterneert, d.w.z. dat zij languit op de grond ligt, met haar gezicht naar de aarde, om zich te verootmoedigen. Ondertussen zingen de aanwezigen de litanie van alle heiligen. Jezus Christus, de engelen, apostelen, de maagd Maria en een lange stoet van heiligen wordt aangeroepen. Na iedere naam die wordt aangeroepen, antwoordt het gelovige volk: ‘Wees onze voorspraak’. Die lange rij van namen wordt op een eenvoudige melodie gezongen en ook het antwoord is steeds hetzelfde. Maar juist daardoor ontstaat een monotone cadans, die de aanroep indringend maakt. Op dit plechtige moment in de liturgie nemen wij onze toevlucht tot die ontelbare menigte die geschaard is om de troon van God, opdat zij onze voorsprekers zijn bij de hemelse Vader. Zij versterken ons gebed om Gods aanwezigheid bij deze belangrijke gebeurtenis af te smeken.
          Tegelijkertijd is een litanie heel boeiend omwille van die lange rij van geloofsgetuigen die bij name worden genoemd. Tweeduizend jaar geschiedenis van het christelijk geloof trekt aan ons voorbij. Heiligen uit de oude kerk, martelaren, monniken, mystici, kerkvaders, vrome mannen en vrouwen. Nu zijn er duizenden heiligen, en die kunnen natuurlijk niet allemaal in de litanie worden opgenomen. Daarom kan, afhankelijk van de gelegenheid, een keuze worden gemaakt welke heiligen in de litanie worden opgenomen. Bij een professie kunnen dat b.v. de patroonheiligen van de geprofeste zuster zijn of de patroonheiligen van haar ouders of heiligen die zij inspirerend vindt. Een litanie kan daardoor ‘op maat’ gemaakt worden, het kan een eigen kleur krijgen. In de keuze van de heiligen kan zelfs iemands spiritualiteit zichtbaar worden.
          De litanie van alle heiligen wordt ook gezongen tijdens de wijding van een diaken, priester of bisschop en in de Paasnacht voor de viering van het doopsel. Vroeger waren er nog veel meer litanieën, die bij allerlei godsdienstige plechtigheden werden opgezegd. Mensen houden van litanieën, van het aanroepen van namen. Een naam is niet zomaar iets. Wie de naam van de ander kent, raakt aan zijn wezen. Ieder mens wil bij zijn diepste naam genoemd worden. Neeltje Maria Min dichtte daarover:

          Mijn moeder is mijn naam vergeten.
          Mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
          Hoe moet ik mij geborgen weten?
          Noem mij, bevestig mijn bestaan,
          Laat mijn naam zijn als een keten.
          Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
          o, noem mij bij mijn diepste naam.
          Voor wie ik liefheb, wil ik heten.

Het geheim van God en zijn heiligen is zo groot, dat mensen zoeken naar allerlei namen. ‘Hoe is uw naam, waar zijt Gij te vinden?’ zingt psalm 103, en iedere gelovige zal die tekst uit het hart gegrepen zijn. Wij zoeken naar namen en titels om God of Maria ‘te voorschijn’ te roepen. Bekend en geliefd is de Litanie van Loreto, ontstaan in de 17 e eeuw en gebeden voor de maagd Maria. Een lange rij van titels voor Maria wordt opgesomd, met de bede: ‘Bid voor ons’: ‘ Moeder van de Schepper - Moeder van de Zaligmaker - Spiegel van gerechtigheid - Zetel van wijsheid - Oorzaak van onze blijdschap - Geestelijk vat - Mystieke roos - Toren van David - Ivoren toren - Gouden huis - Ark van het verbond - Deur van de hemel - Morgenster - Heil van de zieken - Toevlucht van de zondaars ...’ Achter iedere titel zit een verwijzing naar een Schriftverhaal of een verhaal uit de traditie.

Huub Oosterhuis roept in ‘Litanie’ God met bijbelse namen aan: ‘God van Abraham - nacht en woestijn - ster aan de hemel - God van Jacob - vechtende vreemdeling - vuist die hem sloeg - God van Mozes - brandende stem - vuur onder zijn voeten - woord als een wolk - licht voor hem uit - God van David - … - oven van stilte – moeilijke vriend’.

Al die namen en titels zijn bedoeld om te naderen tot het onuitsprekelijk geheim van God, om God te herinneren aan wie Hij is en Hem te bewegen naar ons om te zien

. ‘

Zr. Mirjam c.r.s.s.



 

 
Kerkblad nr.194      15 april 2012
   
 
Nu gingen hun ogen open ...
 

In de weken na Pasen lezen we in de Schrift over de ontmoetingen van de Verrezen Heer met zijn leerlingen. Voor ons is het verhaal van de Emmausgangers natuurlijk heel dierbaar. Het is een modelverhaal voor mensen van nu. Het gaat over twee mannen die onderweg zijn en met elkaar in gesprek. Zij delen hun ervaringen en vooral hun teleurstellingen. Ze hadden zo gehoopt dat … Wie herkent zich daar niet in? Iedereen leeft met een aantal teleurstellingen. Maar teleurstellingen kunnen een mens verblinden voor de werkelijkheid. Je ziet dan niet meer wat op je toekomt. Zo vergaat het die Emmausgangers. In de onbekende man die zich bij hen voegt en luistert naar hun verhaal herkennen zij hun Heer niet. Hun hart blijft gesloten.

Als zij in het dorp Emmaus komen nodigen zij de onbekende man uit om bij hen te blijven. Als zij aan tafel gaan en de gast het brood breekt, dán vallen hen de schellen van de ogen. Dan zien zij wie Hij is: het is de Heer! Maar op het moment van herkenning is Hij uit hun gezicht verdwenen. Zien, soms even. Maar de ervaring van de ontmoeting met de Heer heeft hen veranderd. Nu begrijpen ze de Schriften en keren terug naar Jeruzalem als hoopvolle mensen.

Wie de Priorij binnenkomt ziet een grote afbeelding van een middeleeuwse miniatuur van de Emmausgangers. Twee fragmenten van het verhaal zijn weergegeven: de Emmausgangers als mensen van de weg, en de Emmausgangers met de Heer aan tafel. Wij hopen dat onze Priorij een plaats mag zijn waar mensen in het luisteren naar de Schrift en in het breken van het brood de Levende Heer ontmoeten.

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
Getuigen worden
 

Het is een oude traditie in de kerk om in de Paastijd uit de Handelingen van de Apostelen te lezen. Augustinus gaf in 416 al te kennen dat ná de Passie des Heren naar goed gebruik uit de Handelingen van de Apostelen gelezen moest worden. Dat doet de kerk dus nog steeds. Maar waarom doet zij dat? Is Handelingen dan een paasboek?

Het boek Handelingen is een heel eigen genre in het Nieuwe Testament. Het heeft een plaats tussen de evangeliën en de brieven van Paulus en het is dus een soort overgangsboek. Het boek gaat over het vuur van het begin, over de kracht van God in het leven van gewone mensen en hoe die mensen veranderen in actieve getuigen. Met aanstekelijk enthousiasme vertellen ze het goede nieuws: hoe ze na de dood van Jezus door Gods kracht de Levende opnieuw hebben ontmoet. Evangelie en Handelingen vormen een tweeluik. Het evangelie is niet af zonder de Handelingen van de Apostelen. Het verhaal gaat door.

Het is opmerkelijk hoe vaak in Handelingen gesproken wordt over de Heilige Geest. De Geest Gods die de profeten inspireerden en het leven van Jezus vervulde, stuwt nu de leerlingen, de kerk, door de wereld om te getuigen. Men heeft Handelingen ook wel genoemd: ‘Het evangelie van de Heilige Geest’. De veelvuldige vermelding van de Heilige Geest duidt erop dat men de verbreiding van het geloof heeft ervaren als de bedoeling van God. De verkondiging van het evangelie tot de uiteinden der aarde was geen mensenwerk, maar Gods werk.

Handelingen lijkt op het eerste gezicht een geschiedenis over de jonge kerk, een feitenverslag over hoe de kerk groeide en welke problemen er speelden. Natuurlijk zullen een paar gebeurtenissen in de Handelingen kloppen met de feitelijke geschiedenis, maar daar is het boek niet voor geschreven. De schrijver van Handelingen is een evangelist, en dat laat hij merken. Hij schrijft in dienst van de geloofs-belijdenis, het is een Blijde Boodschap en geen neutrale informatie. Hij wil de lezer overtuigen hoe de verkondiging van de Verrezen Heer mensen raakt en hun leven ingrijpend verandert. Het Woord is niet te stuiten, het verbreidt zich over de wereld.

Hoofdspelers in het boek zijn Petrus en Paulus. De schrijver wil dat Petrus en Paulus aan elkaar gewaagd zijn. Over beiden worden parallelverhalen verteld: ze genezen beiden een lamme, wekken ieder een dode op, worden allebei op een wonderbaarlijke manier bevrijd uit een gevangenis enz. Wat de één overkomt of doet, doet de ander óók, maar op een andere plaats en tijd. Ze vullen elkaar aan en vormen een fundamentele eenheid. Petrus speelt in het eerste deel van Handelingen de hoofdrol als de groei van de christelijke gemeenschap in Jeruzalem beschreven wordt, en Paulus komt uitvoerig aan bod met zijn missiereizen en zijn gevangenschap vanaf hoofdstuk 13.

Handelingen 2 en 4 zijn in de kloosters altijd met bijzondere aandacht gelezen. De beschrijving van de eerste christelijke gemeenschap in Jeruzalem is een bron van inspiratie voor religieuze gemeenschappen. Ook Augustinus haalde hier zijn voorbeeld vandaan toen hij in zijn Regel voor de Gemeenschap de grondlijnen voor een kloostergemeenschap beschreef. We lezen in Handelingen: ‘Zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en in het gebed. Allen die het geloof hadden aangenomen, waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk. Zij loofden God en stonden bij het hele volk in de gunst’. Hier wordt geen verslag gedaan van de feitelijke situatie, maar beschreven hoe de eerste christenen vanuit het evangelie zouden moeten leven. Het is de beschrijving van een ideaal. Dat ideaal is altijd prikkelend genoeg geweest voor gemeenschappen om na te volgen. Ook voor onze Priorijgemeenschap!

Handelingen gaat niet alleen over de kerk van het begin, maar wil óók ons aansporen om als leerlingen van Jezus Christus van ons geloof te getuigen. Het boek opent met de bekende zin: ‘Het eerste boek, dat ik geschreven heb, Teófilus, … ‘. Men heeft zich vaak afgevraagd wie die Teófilus was. Een vooraanstaande of geleerde man? Een vriend van de schrijver? Wie zal het zeggen. Maar ‘Teófilus’ betekent: door God bemind. Wij, lezers, zijn allemaal door God beminde mensen, dus wij mogen ons laten aanspreken. Aan ons wordt dit hele verhaal verteld, opdat ook wij gaan getuigen van de Verrezen Heer. Dat wij het mogen doen zoals van de apostel Paulus gezegd wordt in het laatste vers van de Handelingen (Hand.28,31): ‘Hij predikte het Rijk Gods en gaf onderricht in de leer over de Heer Jezus Christus in alle vrijmoedigheid, zonder enige belemmering. ‘

Zr. Mirjam c.r.s.s.



.

 
Kerkblad nr.193      12 februari 2012
   
 
Reiniging van een melaatse...
 

In het Marcus-evangelie valt op, dat Jezus met gedrevenheid zijn weg gaat. ‘Terstond dreef de Geest hem naar de woestijn’…‘Hij zag leerlingen, en terstond riep hij hen’…’Terstond ging hij op de sabbathdag de synagoge binnen’. Het woord ‘terstond’ klinkt steeds opnieuw, er zit vaart in het verhaal, het lijkt of Jezus geen tijd te verliezen heeft.Wat hij leerde in de synagoge van Kafarnaüm en overal waar Hij rondtrok was een boodschap van bevrijding, gericht op de vrijwording van de mens, van de héle mens. Daarom gaat het in de Schriftverhalen vaak over bedelaars, tollenaars, blinden, melaatsen - allemaal mensen die niet voldoen aan wat ‘normaal’ heet. Ook in onze leefwereld is dat herkenbaar. Jezus leert ons om deze mensen niet uit te sluiten, maar juist aan te raken, te helen en binnen de gemeenschap te brengen.

Op het einde van het eerste hoofdstuk lezen wij bij Marcus over de uitgestoten melaatse. Als hij over Jezus hoort doorbreekt hij zijn isolement, valt voor Jezus op de knieën en smeekt: ‘Als u wilt kunt u mij reinigen’. Door medelijden bewogen stak Jezus zijn hand uit, raakte hem aan en sprak: ‘Ik wil, wordt rein’. Terstond verdween de melaatsheid.

Uit kracht van een diepe verbondenheid met God kon Jezus zijn als God en genezend optreden. Het wonder waarmee wij in dit evangelieverhaal geconfronteerd worden is de onbegrensde openheid van de liefde. De liefde is de enige macht die werkelijk genezen kan. De kracht van die liefde bestaat in het vertrouwen op God.

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
Leven met een maat
 

De Palmverbranding aan de vooravond van Aswoensdag vind ik één van de meest indrukwekkende vieringen van het jaar. Ieder brengt het palmtakje mee dat in het afgelopen jaar op haar kamer heeft gehangen. In stilte leggen we de takjes in de schaal. De eens zo groene geurige buxustakjes zijn verdroogd en verkleurd. De takjes worden aangestoken en snel laait het vuur op. Het brandt kort en fel, en daarna smeult het nog wat na. Wat overblijft is grijze as. Het onherroepelijk einde van de groene twijg, die wij vorig jaar met Palmzondag ontvingen. Pulver. Stof. De wind kan het meedragen in alle richtingen. Een sterk symbool voor de vergankelijkheid van het menselijk leven. Met die grijze as worden wij op Aswoensdag getekend. ‘Gedenk mens dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeren.’ Een bijbels beeld. Als teken van rouw, verdriet of boete strooit de mens as op zijn hoofd.

De Veertigdagentijd is de voorbereidingstijd voor Pasen. Het askruisje is daar de opmaat van. Het is de toonzetting voor de komende 40 dagen, een tijd van boete, inkeer en vasten. Maar waarom zouden wij moeten inkeren en boetedoen? Leven wij dan zo slecht? Zijn wij zo immoreel? Wij zijn doorgaans wel tevreden over onszelf en onze inspanningen om wat van het leven te maken. En dan toch inkeer en vasten? Ja, want deze tijd kan ons bewust maken van een menselijke drang die haaks staat op een gelovige levenshouding.

De kerkvader Basilius zegt in een preek dat de vastenpraktijk begonnen is in het paradijs met het verbod aan Adam en Eva om te eten van de boom van goed en kwaad. In het paradijsverhaal krijgt de mens veel in handen gelegd en toevertrouwd, maar er zijn ook grenzen. Het laatste woord over goed en kwaad wordt de mens ontzegd. Dat houdt God voor zichzelf. Op een bepaald moment ziet Eva nu juist wat zij niét heeft en vergeet ze wat ze wél heeft. Afgunst en hebzucht zijn geboren. God heeft iets wat de mens niet heeft en dat is onverdraaglijk voor de mens. Genesis 2 vertelt het verhaal van iedere mens. Hij grijpt en graait naar wat hij niet heeft, met de illusie dat hij gelukkig zal zijn als hij het verbodene of ontbrekende in de hand heeft. Het is een vorm van toe-eigenen waarin geen plaats is voor een ander. Het ontvangen heeft plaatsgemaakt voor het grijpen. Daarmee is de dood in het leven gekomen. De mens vergrijpt zich in mateloosheid aan het leven en verliest de innige omgang met God. Verloren paradijs.

Genesis 2 is het verhaal van de mens die autonoom wil zijn en de grenzen in het leven niet respecteert. Hij bezwijkt voor de verleiding om heer en meester te zijn, om het leven naar zijn hand te zetten. Adam en Eva zijn van alle tijden. Het paradijsverhaal is een mythisch verhaal, een oerverhaal, waarin de grondtrekken van iedere mens worden uitgetekend.

We kennen ook het verhaal van die ene mens in de woestijn die de verleiding tot mateloosheid heeft weerstaan. De verleiding om stenen in brood te veranderen, om macht te hebben over alle koninkrijken van de aarde. Deze mens Jezus, zoon van Adam, heeft de proef doorstaan: geen macht, geen almacht, maar: ‘Gij zult de Heer uw God aanbidden en dienen, Hem alleen.’ Niet als een knecht of slaaf, maar als een kind van God. Deze mens staat ons voor ogen als wij op weg gaan naar Pasen.

In de Veertigdagentijd worden wij uitgenodigd om de oude mens af te leggen en ons te bekleden met de nieuwe mens. Dat vraagt inkeer en vasten. Vasten mogen we dan ruimer verstaan dan sober eten of minder eten. Vasten is ook een levenshouding waarbij wij ons bewust worden van ons mens-zijn. Wij zijn vergankelijk mensen, die het leven hebben ontvangen van God. Het leven kan alleen vruchtbaar en goed zijn als wij leven met grenzen, met een maat. Als wij in een tuin willen leven waar plaats is voor anderen, en ons niet toe-eigenen wat ons niet toekomt. Als wij afstand willen doen van onze drang naar macht en controle. Als wij willen leven met open handen en dankbaarheid. Herwonnen paradijs.

De as van Aswoensdag herinnert ons aan vergankelijkheid en beperking. Niet om de vreugde uit het leven weg te nemen, maar om tot échte vreugde en vrijheid te komen, om ons opnieuw af te stemmen op de Nieuwe Adam, die ons naar Pasen zal voeren. ‘Bekeert u, en gelooft in het evangelie.’

 

Zr. Mirjam c.r.s.s.



 

 
Kerkblad nr.192      11 december 2011
   
 
"Verheug u in de Heer"
 

In de Advent wordt van oudsher uitgezien en verlangd naar de komst van de Messias. Hij is aangekondigd door de profeten, waarover wij in de Schrift lezen. In het boek van de profeet Jesaja wordt getuigd dat met de komst van de Messias de heilstijd aanbreekt. God komt mensen nabij als de nood hoog is. De woorden van Jesaja verwijzen naar Jezus van Nazareth. Hij is de gezalfde, de van God gezondene, de mens in wie God ons nabij komt, in wie de bevrijding doorbreekt. Het heil dat daardoor geschiedt brengt vreugde: ‘Verheug u, Gaudete’.

Van deze mens Jezus getuigt Johannes de Doper: ‘Hij is midden onder u’. Johannes wijst op een geheim in ons midden, een geheimvolle nabijheid. Zo treden de profeten Jesaja en Johannes de Doper op als ware leiders, mensen die de kunst verstaan om zelfs in de dorre woestijn nieuw leven op te roepen: ‘Armen horen de blijde boodschap, zwakken worden weer sterk, stommen spreken, blinden zien en doven kunnen weer horen’.

In een tijd van crisis en onzekerheid is het weldadig als er mensen zijn die de heersende somberheid doorbreken en een nieuw perspectief laten zien. Zij zijn in staat om ook anderen met al hun verdriet de kracht van de hoop te laten ontdekken die diep in henzelf verborgen is. En zo worden ook wij opgeroepen om samen te zoeken naar nieuwe tekenen van hoop op toekomst. Jezus Messias is daarin ‘midden onder ons’, en maakt Gods nabijheid voelbaar. Hij geeft ons geen toekomst, Hij geeft zichzelf….en zo toekomst. Hopen is niet: dank zij God de toekomst kennen, maar mét God staande blijven en in vertrouwen meewerken aan Zijn toekomst. Daarin ervaren wij de nabijheid van de Heer als bron van vreugde. Gaudete!

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
Uitzien naar het licht
 

In iedere mens leeft een oerverlangen naar het licht. In de lange donkere wintermaanden steken we graag kaarsjes aan omdat het licht een veilig en geborgen gevoel geeft. Duisternis roep angst op, onzekerheid, ongeborgenheid. Daarom hebben mensen altijd rituelen bedacht en uitgevoerd om het duister te bezweren. Wat dat betreft lijken wij nog sterk op onze voorouders, de Germanen.

Het korter worden van de dagen en het verminderen van de kracht van de zon was ieder jaar opnieuw een reden voor grote zorg bij de Germanen. Men vreesde dat de zon volledig zou doven of verdwijnen en dat de mensen aan het duister en de kou zouden zijn overgeleverd. Dat zou het einde van het leven zijn. Om zich te verzekeren van de terugkeer van de zon en haar licht vierden de Germanen daarom rond 25 december het Joelfeest, een midwinters lichtfeest, dat 12 dagen duurde. Dit feest rond de zonnewende ging gepaard met het maken van veel licht in al haar gedaanten: lampen, kaarsen, vuur. Soms werd een brandend wiel of rad gebruikt, dat ook de zon symboliseerde. En er werd gejoeld, lawaai gemaakt, om het zonnerad weer in beweging te zetten en de zon in kracht te laten toenemen. Men probeerde als het ware de machten van de kosmos te manipuleren. Het is een oeroud feest dat nog steeds in onze genen zit. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat Kerstmis nog altijd een heel populair feest is, zelfs in een geseculariseerde maatschappij.

Kerstmis is pas laat op de liturgische kalender gekomen. De Verrijzenis van de Heer, de kern van het geloof, hebben de eerste christenen vanaf het begin gevierd, wekelijks op zondag en één keer per jaar met Pasen. Maar de geboorte van Christus werd niet apart gevierd. Er was blijkbaar geen theologische noodzaak om de geboorte van Christus te vieren. Maar dat veranderde in de 4 e eeuw. De Romeinen vierden op 25 december de geboorte van

Mithras, de onoverwinnelijke zon. De christelijke keizer Constantijn besloot daarom dat de geboorte van Christus, ‘de Zon der gerechtigheid’, gevierd zou worden op 25 december. De Romeinse feestdag van Mithras werd zo gekerstend door het feest van de geboorte van Christus. Enkele eeuwen later, toen het christendom verspreid werd onder de Germaanse volken, werd het Joelfeest vervangen door Kerstmis. Het christelijk kerstfeest werd zo over de heidense lichtfeesten heen geschoven. En dat kun je nog steeds merken, want veel oude heidense elementen van de lichtfeesten zijn bewaard gebleven.

De Kerk heeft goed begrepen dat mensen, hoe christelijk ze ook zijn, het duister willen bezweren en verlangen naar het licht. Daarom heeft de Kerk de lange donkere wintertijd ook omgeven met verschil-lende christelijke lichtfeesten. Op 11 november, de gedachtenis van Sint Maarten, begon vroeger de voorbereiding op Kerstmis en het is het eerste lichtfeest. Nog steeds gaan kinderen ’s avonds, als het donker is, met lampions langs de deuren. Op 13 december wordt de heilige Lucia gevierd. Haar naam betekent ‘licht’ en in de Scandinavische landen krijgt haar feestdag veel aandacht.

We kennen het gebruik van de Adventskrans, waarbij op iedere Adventszondag een kaars wordt aangestoken om het nadere van het grote licht zichtbaar te maken. De ronde Adventskrans grijpt terug op het zonnewiel van de Germanen, en de versiering met groene takken op de steeds terugkerende vruchtbaarheid van de groene gewassen. Het Germaanse gebruik is dus gebleven, maar heeft een christelijke betekenis gekregen. Op de avond vóór Kerstmis steken wij tijdens de vespers in het midden van de Adventskrans een 5 e kaars aan om duidelijk te maken dat de tijd vervuld is en de geboorte van Christus aanstaande.

De liturgie van Kerstmis speelt veel in op de thematiek van het licht. In de nacht lezen we uit Jesaja 9: ‘Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien’. En op kerstmorgen horen we de Proloog van het Johannesevangelie: ‘Het ware Licht dat iedere mens verlicht, kwam in de wereld’.

Veertig dagen na Kerstmis wordt de kerstkring afgesloten op 2 februari met het feest van de Opdracht van de Heer in de tempel. Vroeger werd dit feest “Maria Lichtmis’ genoemd. Bij dit feest wordt een lichtprocessie gehouden in de kerk en lezen we uit het evangelie de woorden van de oude Simeon die wijzend op Jezus zegt: ‘Een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israel’.

Na 2 februari worden de dagen weer langer en lijkt de zon terug te komen. De lichtfeesten hebben hun werk gedaan: mensen door de duisternis heenleiden naar het ene Licht: Christus, de Heer.

Zr. Mirjam c.r.s.s.



.
 
Kerkblad nr.191      16 oktober 2011
   
 
Geef aan God wat van God is
 

Je hoort mensen nogal eens zeggen: geloven is iets heel persoonlijks en hoe kan ik iets wat zo persoonlijk is samen met anderen beleven? Je kunt toch ook alleen geloven?
Een antwoord hierop vinden we in het evangelie van Matteüs 22, 15-21. Er wordt door de Farizeeën aan Jezus een vraag voorgelegd, een strikvraag: ‘Zeg ons, moet men belasting betalen aan de keizer of niet? Heul je dan niet met de bezettende macht?’
Jezus zegt geen ja of nee, maar geeft de vraag een verrassende wending. ‘Laat mij de belastingmunt eens zien, van wie is deze afbeelding?’ ‘Van de keizer’, antwoorden ze. Waarop Jezus zegt: ‘Geef dan aan de keizer wat van de keizer is, maar geef aan God wat van God is’. Waar vind je het beeld van God? Niet op een munt, maar de méns is beelddrager van God. ‘Wij zijn geschapen naar Gods beeld en gelijkenis’, lezen we in het Boek van de Schepping.
De mens draagt dus het beeld van God, dat is het diepste opschrift van ieder mens, van álle mensen. De mens mag in vrijheid toebehoren aan God. ’Van God is de aarde en die haar bewonen’, wij horen bij Hem thuis. De mens draagt Gods beeld in zich, en daarin ligt het antwoord op de vraag waarom samen geloven wezenlijk is. Het gaat er om dat wij God en de mens recht doen! Om in de samenleving waar te maken aan God te geven wat Hem toekomt: de mens. Wij zijn kerk, voor zover wij die opdracht meedragen. Samen mogen wij doen wat Hij ons voordeed: mensen verlossen, bemoedigen, opbeuren, verder helpen, tot vrijheid brengen, zó dat het beeld van God oplicht en zichtbaar wordt in mensen.

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
Engelen, boodschappers van God
 

Het late najaar lijkt wel de tijd van de engelen. Op 29 september is het feest van de aartsengelen Michaël, Rafaël en Gabriël, op 2 oktober gedenken we de bewaarengelen, op het Hoogfeest van Allerheiligen op 1 november staan naast de grote menigte heiligen ook de engelen die het Lam aanbidden en in de laatste weken van het kerkelijk jaar wordt in de liturgie gelezen uit het boek Openbaring, waarin het wemelt van de engelen.

Engelen zijn tegenwoordig weer in de mode. Mensen vertellen over bijzondere ervaringen in hun leven, en zien daarin engelen aan het werk. Iemand kan b.v. uit een noodsituatie gered zijn, een bijzondere ontmoeting hebben, op het juiste moment een goede ingeving krijgen, of een voorgevoel hebben wat uitkomt. Wat vroeger als een toeval werd beschouwd brengt men nu in verband met engelen. Mensen kunnen voor anderen als engelen zijn, een ‘reddende engel’.

Engelen komen in alle soorten en maten voor in de verschillende godsdiensten. Het jodendom, het christendom, de islam, de oude godsdiensten van Babylonie en Summerië – ze kennen allemaal engelen, geheimzinnige mythische wezens die horen bij de wereld van God en zich in zijn omgeving ophouden. In de oudste teksten worden ze beschreven als levende wezens met twee, vier of zes vleugels. Cheru-bijnen en serafijnen. De profeet Ezechiel beschrijft ze in zijn roepingsvisioen, Jesaja ‘zag’ ze in de tempel terwijl zij riepen ‘heilig, heilig, heilig’ en een cherub met een vlammend zwaard bewaakt de toegang tot het paradijs.

Maar we kennen ook bijbelse engelen die boodschappers van

God zijn en aan mensen verschijnen. Abraham kreeg bezoek van drie mannen die hem een nakomeling beloven, zonder dat hij wist dat het engelen waren (Gen.18). Jozef ziet een engel in zijn droom die hem zegt Maria tot zijn vrouw te nemen, Maria zélf krijgt Gabriel op bezoek die haar aanzegt dat zij moeder zal worden van de Allerhoogste en bij het lege graf zitten twee engelen die zeggen dat Jezus verrezen is.
Niemand verbaast zich over deze ‘boodschappers’. Het lijken gewone mensen, maar zij hebben een bijzondere boodschap, een boodschap die ervaren wordt als een boodschap van God. Engelen zijn de middelaars tussen hemel en aarde. Of engelen echt ‘bestaan’ is een moeilijke vraag, want het woord ‘bestaan’ is dubbelzinnig. Engelen bestaan niet zoals mensen of dingen bestaan, zichtbaar en met een bepaalde vorm. Misschien zijn het geestelijke wezens, maar we kunnen ze ook verstaan als een beeld van Gods liefdevolle nabijheid. Gods aanwezigheid dringt binnen in ons menselijk leven. God is met ons begaan, wil ons behoeden, bewaren, beschermen, genezen, ons verstand verlichten en de goede weg wijzen. We bidden God om een veilige reis, om bescherming tegen het kwaad dat ons bedreigt, om genezing. Of het de engelen zijn die ons bijstaan of God zelf – wij vertrouwen ons toe aan een Werkelijkheid die groter is dan wijzelf zijn.

Hoe troostrijk en ontroerend is het gezang ‘In paradisum’, dat tijdens een uitvaart gezongen wordt als de kist de kerk wordt uit-gedragen: ‘De engelen, zij moge u geleiden naar het paradijs …’. Met dit gebed geven wij de overledene uit handen en vertrouwen hem of haar toe aan Gods barmhartigheid. Tot onze laatste gang worden wij begeleid door de engelen.

In de loop der eeuwen zijn engelen talloze malen afgebeeld in de kunst. Het is een onderwerp dat de verbeelding van kunstenaars prikkelt, want het gaat over wezens die ‘geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord’. De afbeeldingen variëren van ingetogen engelen op iconen tot imponerende engelen met stevige vlerken. Ik was getroffen door één van de engelen die Paul Klee tekende in 1939, de ‘Schellen-Engel’. Het lijkt erop dat Klee de engel in één lijn heeft neergezet, als een ‘hulplijn’ tussen hemel en aarde. Eén voet gestrekt naar voren, maar tegelijkertijd kijkt hij achterom, met een glimlach. Er hangt een belletje aan zijn gewaad. Dat maakt de engel bijna tot een nar. Als een engel een boodschapper van God is, dan laat deze engel ons iets zien van de lichtheid, de geestigheid en de blijmoedigheid van God. Ongecompliceerde eenvoud.

Zr. Mirjam c.r.s.s.



.
 
Kerkblad nr.190      14 augustus 2011
   
 
"Ongelooflijk gelovig..."
 

De zending van Jezus lijkt, zo lezen we bij Matteüs15, 21-28, beperkt te zijn tot Israël: ‘Alleen tot de verloren schapen van het huis van Israël ben Ik gezonden’. Jezus spreekt deze woorden in een situatie waarin het heil van joden en heidenen tegenover elkaar komt te staan. Na een woordenwisseling met de farizeeën en schriftgeleerden vertrok Jezus naar het gebied van Tyrus en Sidon. Hij zoekt rust en stilte, wil even anoniem op vreemde bodem verblijven. Maar Hij blijft er niet onopgemerkt. Een kananese vrouw, de moeder van een bezeten dochter, herkent Hem. Zij roept luidkeels om hulp: ‘Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David, want mijn dochter wordt vreselijk gekweld’. Maar Jezus gaf haar geen antwoord. De vrouw, overtuigd van Jezus’ profetische krachten, houdt vol en blijft aandringen: ‘Heer, help mij’. Dan reageert Jezus: ‘Het is niet goed het brood dat voor de kinderen is bestemd aan de honden te geven’.
De vrouw hoort haarfijn de aarzeling en de speelse ironie in het antwoord van Jezus. En zij zegt Hem: ‘Jawel Heer, ook de honden eten van de kruimels die van de tafel van de kinderen vallen’. Door het geloof van deze vrouw helpt zij Jezus over zijn aarzeling heen en Hij zegt haar: ‘Vrouw, groot is je geloof, ga naar huis, je dochter is genezen’.

Ja, groot is haar geloof en diep haar vertrouwen. En wij? Durven wij zo pretentieloos te geloven? Vertrouwvol te blijven bidden en vragen, om zo het hart van Jezus te raken en Hem de kans te geven Messias te zijn, gekomen voor ieder van ons en voor allen?

Zr. Margareth c.r.s.s.

 
Augustus- een goede herder
 

Ieder jaar gedenkt de kerk op 28 augustus Augustinus, één van de vele heiligen op de liturgische kalender. In de meeste kerken zal zijn naam worden genoemd en zal gebeden worden om zijn voorspraak. Maar in onze Associatio van Reguliere Kanunnikessen van het Heilig Graf wordt Augustinus gevierd als een hoogfeest, omdat wij zijn ‘Regel voor de Gemeenschap’ als leidraad voor ons leven hebben. Hij is de geestelijke vader van onze Orde, en dat betekent dat wij de liturgie op 28 augustus afstemmen op zijn gedachtenis en feestelijk vieren. Zelfs de zondagsliturgie moet wijken voor dit feest.

Er is in dit kerkblad vaker geschreven over Augustinus en op de achterzijde treft u altijd een kort citaat uit zijn werken. Op die manier proberen wij zijn gedachtegoed onder de aandacht te brengen. Over Augustinus valt veel te zeggen: hij schreef ‘De Belijdenissen’, een wereldberoemd boek over zijn geestelijke weg, hij was een geniale theoloog die voor de kerk van het westen veel betekend heeft, hij heeft een Regel voor kloostergemeenschappen geschreven die tot op vandaag door religieuzen wordt geleefd. Maar Augustinus was bovenal een pastor, een man die het Woord verkondigde en zorg had voor de gelovigen.

Na zijn bekering en doop in 387 had Augustinus zich teruggetrokken uit de wereld voor een leven van studie en gebed. Maar onverwacht en ook tegen zijn zin werd hij in 391 door het volk naar voren geschoven om tot priester te worden gewijd. De bisschop van Hippo Regius (een havenstad in Noord-Afrika) had dringend iemand nodig die kon preken, en hij deed daarvoor een beroep op Augustinus, die bekend stond om zijn redenaarstalent. Augustinus wilde die taak op zich nemen, maar vroeg eerst een jaar studieverlof aan zijn bisschop om de H.Schrift te bestuderen. Preken betekende het Woord van God verkondigen, maar Augustinus vond zichzelf daartoe nog niet voldoende bekwaam. Na dat jaar van studie begint hij te preken in de kerk van Hippo en hij zal dat bijna 40 jaar lang blijven doen. Ook als hij later bisschop wordt, is zijn eerste taak de verkondiging van het Woord.

Een bisschop preekte iedere zondag tijdens de eucharistie-viering, vaak op zaterdag- en zondagavond tijdens de vespers, en op feestdagen. Men schat dat Augustinus ongeveer 6000 á 7000 preken heeft gehouden als priester en bisschop. Daarvan zijn er ongeveer 800 bewaard. Augustinus schreef zijn preek nooit van te voren op, maar improviseerde tijdens de liturgie.

Geschoold in de retorica was dat voor hem geen probleem. Achter in de kerk zaten notarii, schrijvers, die zijn preek opschreven, nadien uitwerkten en kopieën maakten. Reeds tijdens het leven van Augustinus werden zijn preken verspreid en genoten ze grote faam.

Augustinus leefde zelf uit de H.Schrift. Hij had haar intens gelezen en in zich opgenomen en ieder vrij moment in zijn drukbezette leven besteedde hij aan de lezing van de Schrift. Hij beschouwde de Schrift als een geneeskrachtig boek, een kruidenboek. Het was geschreven om de mens heel te maken, te genezen. Vanuit deze visie preekte Augustinus voor het volk. Tijdens de liturgie legde hij de Schrift uit, actualiseerde haar en gaf voorbeelden uit het dagelijkse leven. Zijn preken duurden soms enkele uren! Hij preekte voor volle kerken, maar ook voor een klein publiek. Het kerkvolk luisterde gespannen en reageerde met instemming of afkeuring. Het moet een levendig gebeuren zijn geweest. Augustinus wilde bovenal zijn gelovigen onderrichten, hij wilde ze inzicht en begrip bijbrengen zodat ze de diepe betekenis van het geloof zouden ontdekken, en niet ontvankelijk waren voor de vele ketterijen die rondwaarden. Augustinus wist uit eigen ervaring hoe gemakkelijk een mens op dwaalwegen raakt.

Eén van de grootste verdienste van Augustinus is geweest dat híj, het grootste genie van de christelijke oudheid, zijn geestelijke inzichten heeft uitgelegd aan het eenvoudige en grotendeels ongeletterd kerkvolk van Hippo. Het moet voor hem een leerschool zijn geweest om kleingeld te maken van zijn grote theologische inzichten en visies. Maar naast een voortreffelijk predikant was Augustinus een zorgzame pastor voor zijn kerkgemeenschap. Hij had oog voor de armen, redden mensen uit de handen van slavenhandelaars, beschermde zijn gelovigen voor het geweld van rovers, bevorderde de onderlinge eenheid en sprak recht omwille van de vrede in de gemeenschap. Augustinus beleefde zijn zorg voor de ander in een groot vertrouwen op Jezus Christus. Want ín de mens die zorg geeft aan een ander, is Christus bezig. Zo wilde Augustinus pastor zijn: in dienst van de ene herder, de ‘pastor bonus’.

Zr. Mirjam c.r.s.s.

.